De kolonie van de Internationale Broederschap te Blaricum

Introductie De vereniging kwam voort uit de groep mensen rondom het tijdschrift "Vrede" die besloten hadden een kolonie op te richten. Op de dag van oprichting, 1 oktober 1899, bestond de vereniging uit de leden: N.G. Enzlin, A.S. Enzlin-Fiddelaar, J.R. Hoekstra, A. de Koe, S.C. Kijlstra, D.L.W. van Mierop, F.L. Ortt, J. van Rees, A.F. Spoor en Wed. T. Veen-de Wit. Door schenkingen had men een beginkapitaal van 20.000,- om grond en gebouwen te kopen en om de eerste periode door te komen. Prof. Van Rees kocht aan weerszijden van de zandweg tussen Blaricum en Laren, de Torenlaan, 14ha. bouwland en hakhout voor 6700,-. Hiervan reserveerde hij 10 ha., dat nog gedeeltelijk verpacht was (9 ha. bouwland en 1 ha. hakhout), die op 1 december op naam kwam te staan van de IB. De grond was slecht en kon door de vegetariers niet met koeiemest worden verbeterd. Ook waren de plannen voor de koloniehuis reeds klaar. November 1899 namen ds. Kijlstra, bakker Enzlin en de boerenarbeider Spoor met hun gezinnen hun intrek in een gedeelte van een huurhuis in Laren waar de omstandigheden primitief waren. [Luitjes] In mei 1900 kwam de koloniehuis af en werd 17 juni feestelijk geopend. De Telegraaf journaliste Henriette Hendrix kwam in september en merkte de slechte sfeer dat door het gezamenlijk wonen, gezamelijke kas en het zware werk. Spoor was de enige die ervaring had met het verbouwen van aardappelen, rogge, boekweit, snij- en slabonen, peulen, erwten, tomaten en kool. Het eerste jaar bracht het weinig op en waren schenkingen welkom. De bakkerij met de volkoren brood en vooral sportbeschuit liep wel goed. Het jaar daarop ging alles beter, mede doordat enige probleem gevallen vertrokken. Helaas ook Spoor, maar dit werd door de reeds opgedane ervaring goed opgevangen. En er werd besloten toch verspreid te wonen. Er werd besloten 5 ha. te verkopen voor bouw van villas. Er kwam een goede bakkerij, een limonadefabriekje, kassen en aparte huizen voor de kolonisten. Ook drukkerij "Vrede" kocht van de IB, voor het sybolische bedrag van f 10.-, een stuk grond schuin tegenover het koloniehuis waar in mei 1902 een houten gebouwtje verrees dat de werk- en leefruimten van de Vrede groep zou bevatten. Beneden was de zetterij, de drukkerij en later de binderij, een bibliotheek, een kantoortje en de eetkamer. Boven waren zes eenvoudige kamertjes voor de medewerkers. Hier kwamen Ortt, Van Mierop, Heller?, Honnef. In augustus kwam Kooyman en het jaar daarop Hekkenberg. Berman hield zich bezig met de administratie van de uitgeverij, net als in Den Haag, en betrok een huis in Laren. Rueter en Lindeyer richtten een timmergroep op die financieel en bestuurlijk los stond. Hoewel de oorspronkelijk idealen enigzins moesten wijken voor de praktijk, liepen de zaken goed. Er werd met de aantrekking van de onderwijzeres een begin gemaakt met een school, de Humaniaire School. Ook werden er afspraken gemaakt met Walden, daar zij behalve mede GGB-leden waren, ook concurrenten waren. Ook was er een school gesticht.

De kolonie had altijd enige weerstand opgeroepen van de autochtone bevolking. Problemen ontstonden toen de kolonisten zich solidair verklaarden met de spoorwegstaking van 1903 en zij ook nog de rails opbraken van de gooise stoomtram die voor de deur langs kwam. De vissers en boeren konden hun producten niet meer kwijt op de markt in Hilversum en na een rijkelijk met alcohol besproeide vergadering op de avond van 13 april vielen zij de kolonie aan.

Een aantal kolonisten, waaronder Lindeyer, wilden revolvers kopen. Enzlin had er al een. Dit was tegen de beginselen en de drukkerijgroep vertrok in mei naar Amersfoort. Kijlstra wilde de tuinbouwgroep verplaatsen, maar enkelen wilden niet meer volgens de beginselen leven en Kijlstra
stapte eruit. De timmergroep bleef, maar stond los van de kolonie die bestond uit de lege tuinbouwgroep en de bakkerij. Van Rees probeerde een nieuwe tuinbouwgroep te vormen met enkele vrije socialisten uit Friesland die het werk kenden. Daar zij echter niet de idealen onderschreven ontstond een conflict met Enzlin die in 1906 de koloniebakkerij overdroeg aan Willem Kots. Hij begon in Blaricum zelf een bakkerij. Met koeiemest en een geweer voor de konijnen werd de tuinderij tot bloei gebracht. Dit nagenoeg kapitalistisch bedrijf strookte niet met de
IB en in maart 1911 kwam een eind aan de kolonie.