Theodorus Heemskerk

Geslacht: Man
Vader: Jan Heemskerk
Moeder: Anna Maria Heemskerk
Geboren: 20 Juli 1852 Amsterdam
Overleden: 12 Juni 1932 Utrecht
Beroep: jurist en staatsman
Aantekeningen: Heemskerk gaat, na in Den Haag de HBS te hebben doorlopen, aanvankelijk naar de Polytechnische School in Delft. In 1870 begint echter zijn studie rechten aan de Leidse Universiteit, waar op 13 mei 1876 zijn promotie volgt tot doctor in het Romeins en hedendaags recht. De titel van zijn proefschrift luidt: Over huwelijken van Nederlanders buitenslands. Tot 1883 houdt hij zich afzijdig van de politiek, maar in dat jaar wordt hij lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Zijn opzienbarende overgang naar de antirevolutionaire 'beweging' heeft een aantal jaren daarvoor plaatsgehad. Afkomstig uit een remonstrants gezin, kiest hij voor de orthodoxe richting. Niet weinigen hebben hun twijfels aan de oprechtheid van Heemskerks bekering; men veronderstelt politiek voordeel voor de jonge jurist. Heemskerk zelf spreekt later steeds van een 'inwendig godsdienstig proces', dat aan deze verandering ten grondslag heeft gelegen. Zijn eerste huwelijk met jonkvrouw M.C. Hartsen (dochter van jhr. C. Hartsen, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Mackay, 1888 - 1891) schijnt mede op de beslissing van invloed te zijn geweest. Men bedenke daarbij dat nog in 1874 - tijdens een van de befaamde 'debating'-avonden onder leiding van de Leidse hoogleraar J.Th. Buys - de student Heemskerk in een openbaar debat de a.r. voorman A. Kuyper heeft verweten dat 'de tegenwoordige Calvinistische beweging, die door dr. Kuyper geleid wordt, gevaarlijk voor den Nederlandschen Staat [is]' (Rutgers, 33). Nu treedt hij zelf tot de antirevolutionaire gelederen toe; hij, de zoon van de conservatieve J. Heemskerk Azn., een der meest fervente tegenstanders van Kuypers partij.
Heemskerk heeft voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) meer dan twintig jaar lang zitting in de Tweede Kamer gehad. Eerst, ten tijde van het districtenstelsel, van 1888 tot 1908 - met korte onderbrekingen - voor de districten Ridderkerk, Harlingen, Sneek, Amsterdam VII en Sliedrecht en later, van 1925 tot zijn overlijden in 1932. In 1889 neemt hij tevens zitting in de Amsterdamse gemeenteraad (tot 1895), van 1900 tot 1908 door een tweede termijn gevolgd. Onder het burgemeesterschap van W.F. van Leeuwen is hij van 1901 tot 1908 bovendien wethouder van Financin en Gemeentebedrijven.
In 1901 wordt Heemskerk voor het eerst voor een ministerpost gevraagd. Kuyper wil hem in zijn coalitiekabinet (1901 - 1905) op Binnenlandse Zaken, waarbij Kuyper zelf - naast het premierschap - een nieuw op te richten ministerie van Onderwijs wil gaan beheren. Heemskerk weigert om persoonlijke redenen, wat Kuyper hem lange tijd heeft kwalijk genomen. Als kamerlid wordt hij echter in 1903 voorzitter van de a.r. kamerclub. Hij blijft dat tot 1908, mede doordat Kuyper na zijn verkiezingsnederlaag van 1905, waarna diens kabinet aftreedt, vooralsnog niet in de Kamer terugkeert en zelfs geruime tijd buitenslands verblijft. In december 1907 valt het liberale ministerie-De Meester, nadat de begroting van de minister van Oorlog, W.F. ridder van Rappard, is verworpen. Koningin Wilhelmina draagt, na van verschillende kanten adviezen te hebben ingewonnen, de formatie van een nieuw kabinet op aan Heemskerk, als voorzitter van de a.r. kamerfractie. De opdracht wordt door Heemskerk na lange aarzeling aanvaard. Na twee weken kan hij het nieuwe ministerie reeds aan de vorstin voordragen. Kuyper, terug in Nederland, voelt zich gepasseerd - wellicht niet ten onrechte, alleen: niet door Heemskerk! - en schrijft vervolgens een aantal hoofdartikelen in De Standaard, waarin hij het optreden van Heemskerk in scherpe bewoordingen hekelt. Kuyper ziet, door het optreden van Heemskerk, een heroptreden als regeringsleider ernstig in gevaar gebracht. Heemskerk reageert met een vlugschrift: Een woord over de genummerde driestarren van dr. Kuyper (Rotterdam, 1915), waarin hij Kuypers beschuldigingen op overtuigende wijze weet te weerleggen. Het feit dat hij - na het ontvangen van de formatie-opdracht - onmiddellijk met Kuyper in contact treedt en voorts het gegeven dat hij lang aarzelt alvorens de opdracht te aanvaarden, dienen in dit kader als afdoende argumenten.
In feite is het conflict met Kuyper de aanzet voor een discussie over het leiderschap in de ARP geweest. Samen met H. Bavinck, P.A. Diepenhorst, A. Anema en S. de Vries Czn. geeft Heemskerk de brochure Leider en leiding in de Anti-Revolutionaire Partij (Rotterdam, 1915) uit, waarin een nieuwe zienswijze op het leiderschap van de ARP wordt gegeven. Tot een echte verzoening met Kuyper, die blijft wrokken, komt het niet meer, ondanks pogingen daartoe gedaan door onder meer A.W.F. Idenburg, minister in de kabinetten-Kuyper en Heemskerk. Op Heemskerks zeventigste verjaardag deelt Idenburg mee dat Kuyper op zijn sterfbed van Heemkerks goede bedoelingen uiteindelijk overtuigd was, maar hoeveel historische waarde aan dit verhaal moet worden toegekend is onduidelijk, gezien Kuypers geestelijke aftakeling na 1919. Dat Heemskerk niet haatdragend is, blijkt uit het feit dat hij namens het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck in 1920 op Kuypers begrafenis spreekt.
Het meningsverschil met Kuyper overschaduwt enigszins de arbeid die het kabinet-Heemskerk tot stand brengt. A.S. Talma, minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, zorgt voor een eerste aanzet van de sociale voorzieningen; H. Colijn, sinds 1911 minister van Oorlog, regelt een betere landsverdediging en Heemskerk zelf neemt, als minister van Binnenlandse Zaken, voorbereidende maatregelen voor een grondwetsherziening, waarbij vooral de financile gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs zijn aandacht krijgt.
Na de verkiezingsnederlaag, in 1913, treedt het ministerie af en Heemskerk gaat deel uitmaken van de Raad van State, waar hij speciaal bij 'geschilletjes van bestuur' (zoals hij zelf eens zei) optreedt. In 1918 volgt dan een tweede ministerschap, nu aan Justitie, in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck, dat (na de tussentijdse kabinetscrisis in 1922) tot 1925 duurt. Zelfs is er nog sprake van geweest dat hij in 1918 de formatie zou leiden, maar daartegen bestaat van verschillende zijden (o.a. van de Koningin) te veel weerstand. Tot de meest ingrijpende wetten die onder zijn bewind tot stand zijn gekomen behoren het nieuwe Wetboek van Strafvordering (1921), een herziening van het zeerecht (1924), alsmede diverse wijzigingen van gedeeltes uit het Burgerlijk Wetboek (erfopvolging, getuigenbewijs) en het strafprocesrecht. In het laatst van zijn ministerschap wordt door de Eerste Kamer nog het sinds 1911 (!) aanhangige psychopatenontwerp aangenomen.
In 1925 keert Heemskerk terug in de Tweede Kamer, waar hij vier jaar later als fractievoorzitter door Colijn wordt afgelost, zeer tegen zijn zin overigens. Op 27 augustus 1926 wordt hij tot minister van Staat benoemd. Naast het kamerlidmaatschap bekleedt hij verder nog het voorzitterschap van de Nederlandse delegatie der Interparlementaire Unie en in 1930 fungeert hij als president van de in Den Haag gehouden Conferentie voor de codificatie van het volkenrecht onder auspicin van de Volkenbond. De Vrije Universiteit dient hij sedert 1893 (onderbroken door zijn eerste ministerschap) als curator. Twee maanden voor zijn dood is hij nog voorzitter van de herdenkingssamenkomst ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van De Standaard, in het Concertgebouw te Amsterdam. Op 12 juni 1932 is Heemskerk, na een kort ziekbed, in het Diaconessenhuis in Utrecht gestorven; op 16 juni is hij op de Algemene Begraafplaats in Den Haag bijgezet.
Het merkwaardige is dat Heemskerk in de laatste fase van zijn leven de meeste publikaties laat verschijnen. Zijn letterkundige produktie is overigens niet groot te noemen. Een van zijn necrologen -V.H. Rutgers - wijst er dan ook uitdrukkelijk op dat de betekenis van Heemskerk niet in zijn geschriften gezocht moet worden. Veeleer ligt zijn belang in de speciale positie die hij in de ARP heeft ingenomen. Voor een groot publiek moge hij in de schaduw van Kuyper en Colijn hebben gestaan, toch verdient hij een ereplaats in de geschiedenis van zijn partij. Allereerst wegens zijn grote verdiensten voor het land - ruim twintig jaar in de Kamer, twaalf jaar minister, vijf jaar lid van de Raad van State - en voorts voor de waardige, ja christelijke, houding die hij in de controverses met Kuyper en Colijn heeft aangenomen. Zo schrijft hij op 22 augustus 1930 over die laatste kwestie, aan Colijn: 'Een Christen moet, als hij is verongelijkt, dit dragen met volkomen vergevingsgezindheid jegens hem, door wien hem dit onrecht is aangedaan, en, voor God, zonder eenig beklag' (G. Puchinger, Colijn... II, 886). Heemskerk heeft nooit met zijn geloof 'te koop gelopen'; hij is in het getuigen een sober mens geweest. Wanneer hij over de 'hogere dingen' spreekt, kan hij vaak zijn ontroering niet verbergen. Daarmee is zijn uiterlijke verschijning wel zeer in tegenspraak. 'Hij was de man van fijne vormen... de man van een sprankelenden geest, vaak vol van kostelijken humor' (De Standaard, 13-6-1932). Ten tijde van zijn ministerschap wordt er, als onderscheid tot bijvoorbeeld Kuyper, wel van het 'jolige christendom' gesproken, mede in het licht van de vaak geestige uitspraken die Heemskerk zich veroorlooft. Als debater toont hij zich een ware meester, maar in het politieke bedrijf is hij nooit '"een gelijkhebber" en hij [kan] intellect en bekwaamheid waarderen, ook als deze tgen hem gebruikt [worden]' (G. Puchinger, Colijn... II, 685). Op sociaal gebied is hij conservatief te noemen. Tijdens zijn premierschap verklaart hij herhaaldelijk tegen een te grote bezorgdheid van de staat voor de armen en werklozen te zijn. Hij acht dat meer een taak van kleinere instanties, zoals de diakonien. Vriend en vijand roemen bij zijn overlijden daarentegen zijn eerlijkheid en oprechtheid, zowel ten opzichte van zijn geestverwanten als tegenover zijn politieke tegenstanders. Wel is waar het verwijt, dat hij zich soms erg gemakkelijk van een probleem afmaakt: diepgaande studies liggen niet in zijn lijn. Daarentegen zijn zijn retorische bijdragen in het parlement (grotendeels improvisaties) vaak oases in een parlementaire woestijn van voorlezers van door anderen opgestelde stukken. Door zijn leeftijd is hij in 1932 'den band met het politieke verleden' (Colijn). Immers: negentiende-eeuwers als J. Kappeyne van de Coppello, J.P.R. Tak van Poortvliet en H.J.A.M. Schaepman heeft hij persoonlijk gekend, tijdgenoten als Kuyper, P. J. Troelstra en W.H. Nolens heeft hij overleefd en met de (toen) jeugdige generatie politici als Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, Colijn en P.J.M. Aalberse heeft hij altijd contact gehouden.
A: Collectie-Heemskerk in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme 1800 tot heden (aan de Vrije Universiteit te Amsterdam).
P: Vrijwel volledige lijst van geschriften achter onder L genoemde levensbericht van V.H. Rutgers.
L: Fr. Netscher, Theo [Heemskerk] (Amsterdam, 1911); P.A. Diepenhorst, Mr. Th. Heemskerk, de christen-staatsman (Zwolle, 1932); V.H. Rutgers, in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden 1933 - 1934, 33-44; P. Kasteel, Abraham Kuyper (Kampen, 1938); A. Anema, 'Ter herinnering aan mr. Th. Heemskerk', in Antirevolutionaire staatkunde 22 (1952) 193-196; J. Voerman, Het conflict Kuyper-Heemskerk (Utrecht, 1954); G. Puchinger, Colijn en het einde van de coalitie (Kampen, 1969-1980. 2 dl.); J.J. Huizinga, J. Heemskerk Azn. (1818-1897). Conservatief zonder partij [Harlingen, 1973]; I.A. Diepenhorst, 'Mr. Th. Heemskerk', in ARP. Personen en momenten, Onder red. van C. Bremmer (Franeker, [1980]) 76-85; W. Slagter, 'Heemskerks Friese tijd', in Friesch Dagblad, 4-9-1982; G. Puchinger, 'Mr. Th. Heemskerk', in Nederlandse ministerpresidenten van de twintigste eeuw (Amsterdam, 1984) 72-87; Briefwisseling Kuyper-Idenburg. Verzorgd, ingel. en toegel. door J. de Bruijn en G. Puchinger (Franeker, 1985).
I: Peter Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse Gemeenteraad 1814-1941. (Amsterdam 1998) 182.
W. Slagter
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013

Gezin 1

Huwelijkspartner: Maria Cornelia Hartsen geb. 28 MRT 1857 overl. 12 Nov 1886
Huwelijk: 3 Nov 1881 Hilversum
Kinderen:
  Anna Sarah Heemskerk Male geb. 4 OKT 1883
  Cornelis Jan Heemskerk Male geb. 17 Aug 1882 overl. 14 MEI 1969

Gezin 2

Huwelijkspartner: Lydia von Zaremba geb. 4 MRT 1869 overl. 23 OKT 1955
Huwelijk: 14 Jan 1891 St. Petersburg
Kinderen:
  Adelaide Heemskerk Male geb. 3 Jan 1893 overl. 16 Apr 1969