Eduard Sigismund Sewarte

Geslacht: Man
Vader:  
Moeder:  
Geboren: 1809 Amsterdam
Overleden: 4 MRT 1866 Ophemert
Beroep: kleermaker
Aantekeningen: Amsterdam, 3 oktober 1814. Het is al elf uur in de avond wanneer op het Molenpad een jongetje van een jaar of zes oud wordt gevonden. Hij heet volgens eigen zeggen ‘Eduard Sigismund Sewarte’. Als blijkt dat hij daar is achtergelaten, wordt hij naar het Aalmoezeniersweeshuis gebracht. Hij wordt op woensdag 12 oktober ingeschreven in het weeshuis. Diezelfde dag worden nog 10 kinderen ingeschreven, variërende van 1 maand tot 10 jaar oud. Van deze kinderen overlijden er 4 in het weeshuis.
In het register van opgenomen vondelingen is vermeld dat Eduard 6 jaar oud is bij zijn inschrijving. Hij is uitbesteed geweest, is opgenomen in het kinderhuis en het groothuis. Op 15 maart 1828 is hij volgens het register ontslagen. Dat is op zich vreemd, want het Aalmoezeniersweeshuis werd in 1824 opgeheven, waarbij een groot deel van de wezen en vondelingen werden getransporteerd naar Veenhuizen.
Op 25 juli 1816 wordt vermeld dat Eduard in het kinderhuis is opgenomen. Hij is dan 7 jaar en 9 maanden oud. Bijna drie jaar later gaat hij op 7 mei 1819 van het kinderhuis naar het groothuis. Eduard is volgens de registers dan 10 jaar en zeven maanden oud.
Het is niet bekend of Eduard, net als vele andere kinderen, naar Veenhuizen is gegaan. De eerste keer dat ik hem weer tegenkom is in Ophemert in het jaar 1837. Op 14 september van dat jaar doet Eduard aangifte van de geboorte van zijn dochter Ferdinanda, die als onecht kind is geboren uit zijn relatie met Delia van der Wal. Eduard ondertekent de geboorte-aangifte als ‘Ferdienand Siegemunde Sewarte’. Hij gaat er op dat moment blijkbaar van uit dat hij Ferdienand heet, in plaats van Eduard.
Wanneer hij in 1840 trouwt met Delia moet hij een geboortebewijs leveren. Dat is er natuurlijk niet, maar in Amsterdam vraagt hij een extract uit de registers van de Stadsbestedelingen op. Daaruit blijkt dat hij Eduard Sigismund Sewarte zou moeten heten en van oorsprong Luthers is.
In het vervolg zal hij zich in officiële stukken steeds Eduard Sigismund Sewarte laten noemen. Hoe hij aan de naam ‘Ferdienand’ is gekomen zal wel altijd een mysterie blijven. Eduard laat zich overigens nog wel Ferdinand noemen. Dit blijkt uit een jaarverslag van de Naai- en Zondagschool van Ophemert en Zennewijnen, geschreven door ‘een inwoner van Ophemert’ in oktober 1866. Uitgegeven door H.J.Gerretsen, ’s-Gravenhage:
‘’In het afgeloopen jaar zijn velen de eeuwigheid ingegaan. Bij één hunner willen wij een oogenblik stilstaan, bij dat van onzen trouwen Ferdinand of, soo als hij eigenlijk heette, Eduard Sigismund Sewarte die plotseling werd weggenomen. Gij ziet hem nog met zijn klein, niet welgemaakt ligchaam, met zijn schranderen blik, met zijn haastigen tred, met zijn helder oordeel, met zijn groote schriftkennis, en met zijne warme liefde voor den Heer en het heil zijner medezondaren. Den 3 Maart keerde hij des avonds te 6 ½ ure, van zijn arbeid als kleedermaker terug, werd niet ver van zijne woning onwel, leunde tegen een boom, zakte ineen en … was bij zijn Heer. Ds. Gildemeester schreef omtrent hem: ‘’Ik heb met aandoening eerst op eene catechisatie, daarna aan een kinder-sterfbed verhaald, hoe liefelijk de goede Herder dat schaap gevonden, bewaard en teruggebragt heeft. ’t Is toch waarlijk gebeurd, dat zijne moeder (die te Hamburg woonde) hem bij een man te Amsterdam besteed had tegen een klein kostgeld, dat zij elke drie maanden betalen zou, maar zijne moeder vertrok weer naar Hamburg en heeft haar kind willen vergeten. Nooit heeft die man of dat kind meer van haar gehoord. Toen het kostgeld niet meer uitbetaald werd, heeft die man het ongelukkige kind op een avond tegen 10 uur mede genomen en op de straat, het molenpad genaamd, laten staan, zeggende: Wacht even ! Daar stond het kind alleen: niemand zag het dan de Heer ! De man kwam niet terug. De nachtwacht nam het schreijend schaap mede en bragt het in het proveniershuis. Daar groeide het op tot dat het genoeg gevorderd was om met zijn ambacht den kost te verdienen. Hij ging naar Rotterdam, Gorkum, de rivier op van dorp tot dorp, hij wilde verder gaan, maar bleef te Op-Hemert. Dààr wilde de Heer hem hebben. Hij was toen een potsenmaker, dien iedereen om zijne aardigheden lijden mogt. Hij nam zijn intrek in het huis van van de Wal, op dezelfde plek gronds waar hij in het gebouw der naai/ en zondagschool den Heer verheerlijkt heeft. Ik herinner mij duidelijk de plaats waar hij in de Kerk was gezeten, toen de Heer hem het hart opende, zoodat hij acht nam op hetgeen daar gesproken werd. Hij kwam weldra bij mij en zeide ´´Ja Dominé, de mensch moet bekeerd worden ! De Heer doet het, dat heb ik ondervonden! En zeer spoedig daarop ving bij hem die groote vreugde aan, waarvan in de gelijkenis van den verloren zoon staat: Zij begonnen vrolijk te zijn. De Heer Jezus is mijn Heiland, dat mogt hij aanstonds gelooven en dit geloof heeft de proef van 14 à 15 jaren doorstaan.

Gezin 1

Huwelijkspartner: Odilie van der Wal geb. 21 Sept 1815 overl. 22 Jan 1878
Huwelijk: 15 Juni 1840 Ophemert
Kinderen:
  Willem Sewarte Male geb. 1 Jan 1841