Martha Adriana Muusses

Geslacht: Vrouw
Vader: Jan Muusses
Moeder: Trijntje Ruardi
Geboren: 27 Sept 1894 Purmerend
Overleden: 27 OKT 1981 Laren, N.-H.
Beroep: taalkundige Nederlands en Zweeds
Aantekeningen: Martha A. Muusses, dochter van uitgever Jan Muusses en Trijntje Ruardi, werd te Purmerend geboren. Na de hbs te Hoorn te hebben doorlopen, deed ze staatsexamen en begon haar studie Nederlandse taal- en letterkunde te Utrecht. Twee jaar na haar doctoraalexamen promoveerde zij binnen het terrein van haar bijvak Sanskriet op een proefschrift getiteld Koecultus bij de Hindoes (1920). In haar dissertatie geeft ze een overzicht van de belangrijkste feiten die de heilige boeken der Hindoes en de geschriften van Europeanen over deze cultus vermelden. De ontwikkelingen binnen de cultus komen aan de orde, zo ook de verschillende verklaringen voor het ontstaan van de heiligheid van de koe.
Na haar promotie volgde een jaar als lerares Nederlands aan de meisjes-hbs te Rotterdam. Toen trok een verlangen naar een wijder horizon haar naar Nederlands-Indië, waar zij tussen 1921 en 1926 werkzaam was in Batavia, eerst als archeologe bij de Oudheidkundige Dienst, en daarna als secretaresse en bibliothecaresse van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
Tijdens haar Indische jaren hield zij regelmatig lezingen over Nederlandse taal- en letterkunde, maar belangrijker waren haar wetenschappelijke publicaties in aansluiting op haar werkzaamheden in Batavia.
Kort na haar terugkeer uit Batavia (1926) dreef haar verlangen naar een ‘wijkende einder’ - een verlangen dat zich later binnenwaarts zou keren - haar naar het noorden. Martha Muusses besloot naar Stockholm te gaan om haar oude belangstelling voor de Scandinavische talen nieuw leven in te blazen. Ze solliciteerde tevergeefs naar een betrekking bij de koninklijke bibliotheek te Stockholm en begon toen, in het voorjaarssemester 1927, in Uppsala Scandinavische filologie te studeren. Toen ook hield zij haar eerste lezingen over kunst en cultuur in Nederlands-Indië; een activiteit die zij jaren lang zou voortzetten.
Met prachtige aanbevelingen van de hoogleraren Otto von Friesen en B. Hesselgren trok ze in het najaar van 1928 naar Kopenhagen. Bij de bekende germanist en neerlandist L.L. Hammerich kreeg zij een zeer bescheiden assistentschap om onderwijs in het Nederlands te geven. Zij werkte er drie semesters, schreef samen met Hammerich een beknopte Nederlandse grammatica, en keerde toen weer terug naar Stockholm, waar haar de kans werd geboden aan de toenmalige Hogeschool Nederlands te doceren. Vanaf 1941 gaf zij ook Nederlands aan de universiteit van Uppsala en gedurende een korte periode (1944-1946) bovendien in Göteborg. Pas in 1947 werd zij officieel lector aan de universiteit te Uppsala, maar bleef tevens doceren in Stockholm, waar ze zich had gevestigd en waar zij tot haar terugkeer naar Nederland in 1971 is blijven wonen.
In 1962 werd Martha Muusses gepensioneerd, terwijl ze intussen het Zweedse staatsburgerschap had verworven. De tien laatste jaren van haar leven woonde zij in het Rosa Spier-huis. Het waren bijzonder zware jaren. Haar spraakvermogen was sterk gestoord, terwijl tegen het einde ook schriftelijke communicatie harerzijds niet meer mogelijk was...
Zowel Nederland als Zweden erkenden haar grote verdiensten op het gebied van de Neerlandistiek. In 1923 werd zij gekozen als lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Tien jaar later volgde haar lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Vanaf 1948 was zij corresponderend lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen te Amsterdam. In 1950 werd zij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau, later gevolgd door haar lidmaatschap van de Zweedse Gustav Vasa Orde, Eerste Klasse.
Voor een vrouw met de talenten en de kennis die Martha Muusses bezat, moet de jarenlange positie in de marge van het universitaire bedrijf met een navenante financiële beloning dikwijls frustrerend zijn geweest. In dit licht gezien is des te bewonderenswaardiger haar grote inzet voor de Neerlandistiek in Zweden, iets waarvan vele generaties van studenten en cursisten, en haar vele vrienden in Zweden kunnen getuigen.
Martha Muusses heeft haar universitaire onderwijstaak altijd in een breed cultureel kader gezet. Haar literaire nalatenschap, die bij het Letterkundig Museum te Den Haag berust, bevat een lange reeks lezingmanuscripten over uiteenlopende onderwerpen binnen de Nederlandse taal- en letterkunde en de cultuurgeschiedenis van ons land. Het blijkt ook duidelijk dat zij haar oude liefde voor Indië, in het bijzonder voor Bali, gedurende haar vele Zweedse jaren trouw bleef.
Met name tijdens de Tweede Wereldoorlog was haar ‘extramurale’ activiteit groot. Zij ondernam verschillende lezingentournee's door heel Zweden en schreef vele artikelen in de dagbladpers, onder andere drie omvangrijke bijdragen in Dagens Nyheter, over de eigentijdse Nederlandse letterkunde. Door dit alles wist zij de publieke opinie voor het lot van haar vaderland te interesseren. In nauwe samenwerking met de Nederlandse ambassade en de universiteit van Uppsala werd in januari 1945 een groots opgezette Holland-Week georganiseerd, die werd besloten met een gala-avond ten bate van de hulp aan Nederland. Martha Muusses was de stille stuwkracht achter dit plan en trad zelf ook op als spreekster temidden van andere coryfeeën uit de wereld van kunsten en wetenschappen in Zweden.
Naast enkele bijzonder nuttige en degelijke werkjes ten behoeve van het onderwijs (een beknopte grammatica en een bundeltje leesteksten) publiceerde Martha Muusses kort na de oorlog drie belangrijke geschriften die een unieke bijdrage vormen aan de wederzijdse literaire betrekkingen tussen Zweden en Nederland. Allereerst verscheen in 1945 een bloemlezing van Nederlandse poëzie (van Perk tot Vasalis) onder de titel Landvinning. Nutida holländsk dikt i svensk tolkning, waarvan de opbrengst voor het Prinses Margriet-fonds was bestemd. In 1946 volgde Hollands Litteraturhistoria en in 1948 de bundel Scherenkunst. Zweedse gedichten van deze tijd. Na haar pensionering publiceerde Martha Muusses haar bijzonder knappe, maar weinig bekende vertaling van eenenvijftig gedichten van Erik Axel Karlfeldt in de serie Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor de Literatuur. Hiervoor schreef ze bovendien een voortreffelijke inleiding.
Deze vier geschriften vormden de neerslag van haar grote liefde voor de Nederlandse èn de Zweedse poëzie. Hoe uitzonderlijk haar beheersing van de Zweedse taal was, bewijst niet alleen de bundel Landvinning; ook de vele korte proza- en poëziefragmenten waarmee zij haar geschiedenis van de Nederlandse letterkunde toelichtte, getuigen hiervan. Het eerste citaat is van Hadewijch, het laatste van Anton van Duinkerken. Het ongeveer tweehonderd bladzijden tellende overzicht verscheen als derde deel in een reeks uitgaven over buitenlandse literaturen. Het is een betrouwbaar, degelijk stuk werk, dat nooit dor wordt, omdat de schrijfster steeds een persoonlijk accent weet te leggen in haar karakteristieken en vooral door de zoëven genoemde goed geslaagde vertalingen van illustrerende fragmenten.
De bloemlezingen Landvinning en Scherenkunst zijn voorbeeldig van keuze en bewerking. In tegenstelling tot Scherenkunst is de bundel Nederlandse poëzie in Zweedse vertaling thematisch gecomponeerd. Henriëtte Roland Holst, aan wie ze ook een artikel in het literaire tijdschrift Ord och Bild wijdde, springt er met acht gedichten op een totaal van vijftig duidelijk uit.
Martha Muusses' autoriteit in Zweden ten aanzien van de Nederlandse letterkunde was onbetwist, wat ook blijkt uit het feit dat de Zweedse Academie haar verzocht rapport uit te brengen over het vroege werk van Simon Vestdijk.
Met uitzondering van een bijdrage aan de feestbundel van professor De Vooys (1940) heeft zij na haar Indische jaren geen wetenschappelijke studies op haar naam staan. Bij het bestuderen van haar literaire nalatenschap blijkt echter hoe zij op een andere wijze zich betrokken wist met haar vak, de schone letteren. Alles wijst erop dat haar denken en voelen beheerst werd door de poëzie. Ze had niet alleen de behoefte zelf in dichtvorm uitdrukking te geven aan wat haar innerlijk bewoog, maar al bladerend in haar manuscripten krijg je de indruk dat elk gedichthetzij Nederlands, hetzij Zweeds - dat haar iets ‘deed’ een aansporing was om zich spontaan aan het vertalen te zetten. Soms bleef het bij halfafgewerkte pogingen, soms werden het geheel voltooide werkstukken. Zij volgde de ontwikkeling van de lyriek in Zweden op de voet (er ontbreekt vrijwel geen naam van betekenis bij deze talloze vertaalproeven) en wat de nieuwere Nederlandse poëzie betreft: deze is met auteurs als Lucebert, Vinkenoog, Campert, Bert Voeten, Hazeu, en vooral Ellen Warmond goed vertegenwoordigd in haar manuscripten. Ook beproefde zij haar krachten op Japanse haiku's en de vierregelige Maleise pantuns. Maar, zoals ik al aanduidde, Martha Muusses heeft vanaf haar vroege studentenjaren vrijwel onafgebroken, in ieder geval tot 1962 eigen gedichten geschreven. Het lijkt welhaast onwaarschijnlijk dat haar pensionering in 1962 hieraan een einde zou hebben gemaakt. In haar nagelaten papieren is hiervan echter niets meer terug te vinden. Niet minder dan vijfendertig eenvoudig, maar met toewijding bijeengebonden schriften en mapjes, alle voorzien van een toepasselijke titel die zij zelf onhandig met kleurpotlood of waterverf calligrafeerde, getuigen van haar produktiviteit. Slechts enkele van deze gedichten vonden een weg naar tijdschriften als Onze Eeuw, Groot Nederland en De Taak. In 1946 verscheen echter in Stockholm een bundeltje Wijkende einder als privédruk, en in 1948 werden onder het hoofd Nieuw bestek negentien verzen opgenomen in de bloemlezing Het witte schip. Nederlandse vrouwenpoëzie 1944-1948.
De verzen in De wijkende einder (de eerste tweeëntwintig een strenge selectie uit de jaren 1912-1926; de laatste, slechts vijf in getal, stammend uit de periode 1944-1946), zijn in traditionele, rijmende versvorm geschreven. Ze zijn zeer wisselend van stemming: Weltschmerz, eenzaamheid en doodsverlangen staan tegenover trotse dadendrang en vertrouwen in wat het leven haar ondanks herhaalde teleurstellingen kan brengen. Uit deze vroege gedichten komt zij naar voren als een uiterst kwetsbare, in zichzelf gekeerde jonge vrouw die haar hartstochten liefst verborgen houdt voor de buitenwereld. De negentien verzen in de bundel vrouwenpoëzie zijn van een heel ander kaliber, sterker. Het zijn alle korte gedichten waarin gaaf en bondig één levensbeschouwelijke idee wordt uitgewerkt. Door stringent gebruik van taal en ritme weet zij ook de essentie van een beeld uit de levende natuur weer te geven. Martha Muusses' zelfkritiek en innerlijke schroom moeten zo streng en dwingend zijn geweest, dat zij nadien nooit meer iets heeft willen publiceren, hoewel ik zeker weet dat haar vele goede literaire vrienden en bekenden in Nederland haar daartoe hebben aangemoedigd.
Zowel in Landvinning als uit de bundels De wijkende einder en Nieuw bestek blijkt haar gevoel van nauwe verwantschap met Slauerhoff. Ter afsluiting van dit levensbericht citeer ik dan ook uit Nieuw bestek:
J. Slauerhoff
Je stem was moe en schor
maar je zong op een wijze
die mij vertrouwd was. Je bent mijn man.
Ik wil als jij maar telkens verder reizen,
niet blijven, waar 'k verdor
en waar 'k niet bloeien kan.
O, laat mijn eigen lot
het jouwe mogen lijken:
een reis, die altijd weer naar nieuwe verten leidt.
O, moog de einder telkens verder wijken
tot het uiteindlijk slot:
de sprong in d'eeuwigheid.
Amy van Marken
Voornaamste geschriften
Koecultus bij de Hindoes. Utrecht, 1920 (diss).
Eenige opmerkingen naar aanleiding van Kasatpadan (Nagarakrtagama 38:4) in Oudheidkundig Verslag 1921 van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1922.
Een enkel detail van de Hindoe-Javaansche bouwwerken in Djàwà 2, 1922.
Willekeur of regel in Oudheidkundig verslag 1922 van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1923.
De Soekoeh-opschriften in Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde 62, 1923.
De gelaatsuitdrukking der Hindoe-Javaanse beelden in Djàwà 3, 1923.
De restauratiekwestie in Djàwà 4, 1924.
De oudheden te Soekoeh in Djàwà 4, 1924.
Enkele tekstverbeteringen in de Nagarakrtagama in Oudheidkundig Verslag 1923 van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1924.
De beelden te Prambanan in Oudheidkundig Verslag 1923 van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1924.
Gedateerde inscripties van Nederlandsch-Indië in Oudheidkundig Verslag 1923 van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en wetenschappen, 1924.
Sidelights on Balinese architecture in Inter-Ocean 5:10, 1924.
Ett och annat om holländskt studentliv in Ergo 8, Uppsala, 1928.
Singhawikramawaràdhana in Feestbundel van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen 2, Weltevreden, 1929.
Hollandsk grammatik. København, 1930 (met L.L. Hammerich).
Kortfattad holländsk grammatik. Stockholm, 1937.
Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk in Ord och Bild 46, 1937.
Een in Zweden ontdekt fragment van Reinout van Montalbaen in Feestbundel voor prof. dr. C.G.N. de Vooys, Groningen, 1940.
Landvinning. Nutida holländsk dikt i svensk tolkning. Stockholm 1944 (2:a uppl. 1945).
Holländsk litteratur in Europas litteraturhistoria, 1918-1939. Stockholm, 1946.
De wijkende einder. Stockholm, 1946.
Hollands litteraturhistoria. Stockholm, 1947.
Holländska utan språkstudier. Med angivande av uttalet. Stockholm, 1948.
Scherenkunst. Een keuze uit het werk van twintig hedendaagse dichters. Santpoort, 1948.
Nieuw bestek in Het witte schip. Nederlandse vrouwenpoëzie 1944-1948. Santpoort, 1948.
C. Nordenfalk, Vincent van Gogh. Amsterdam, 1948 (vertaling).
De Scandinavische letterkunde van 1945 tot heden in Op de punt van de pen, bijzonder nummer van Critisch Bulletin, 's-Gravenhage, 1949.
Holländska texter. [Jämte] Kommentar och ordlista. Stockholm, 1950.
Zweedse gedichten in Pegasus op wereldreis. Amsterdam, 1954.
Erik Axel Karlfeldt in Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur. Hasselt, 1964.
Het onderwijs in de Neerlandistiek aan Zweedse universiteiten in De Neerlandistiek in het buitenland, 's-Gravenhage, 1967.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983