Machgielis Euwe

Geslacht: Man
Vader: Cornelis Willem Euwe
Moeder: Elizabeth Maria van der Meer
Geboren: 20 MEI 1901 Watergraafsmeer
Overleden: 26 Nov 1981 Amsterdam
Beroep: leraar bij het middelbaar onderwijs, schaakgrootmeester en wiskundige
Aantekeningen: Max Euwe leerde schaken van zijn moeder, die een groot liefhebster van dit spel was. Een familieanekdote vertelt dat de kleine Max reeds op vierjarige leeftijd de huiskamer binnenkwam met de mededeling 'de koning staat mat', naar aanleiding van een schaakstelling waarvan hij de oplossing had gevonden. Een des te opmerkelijker prestatie, in aanmerking genomen dat niemand hem toen nog de spelregels had geleerd.
In Amsterdam bezocht Euwe eerst vanaf 1912 de driejarige HBS aan de Weteringschans, en vervolgens de vijfjarige HBS aan de Mauritskade. Na het behalen van het eindexamen in 1918 ging hij aan de Universiteit van Amsterdam wis- en natuurkunde studeren. Als middelbare scholier speelde Euwe met toenemend succes in allerlei toernooien, en in 1919 mocht hij zich tot de beste schakers van Nederland rekenen. Internationaal gezien had dit echter nog weinig te betekenen, want toen Euwe in augustus van dat zelfde jaar meedeed aan het First Class Tournament te Hastings - zijn eerste optreden in het buitenland - werd hij slechts vierde. Pas in het toernooi te Göteborg in augustus 1920, waar hij als tweede eindigde in groep-B, verwierf hij in het buitenland enig aanzien.
Hierna rees Euwes ster gestaag. Na eind januari 1921 het kandidaatsexamen te hebben behaald, zette hij zijn wiskundestudie enige tijd opzij om van het ene toernooi naar het andere te reizen. In augustus werd hij in Nijmegen voor de eerste maal kampioen van Nederland, een titel die hij, telkens als hij meedeed, tot 1954 met overmacht zou prolongeren. Uiteindelijk bleek Euwe te veel hooi op zijn vork te hebben genomen, met als gevolg dat hij 'overschaakt' raakte en op een internationaal toernooi in Den Haag in oktober 1921 een smadelijke nederlaag leed: hij werd er voorlaatste. Door deze ervaring wijs geworden, zette Euwe zich weer aan zijn studie en koos hij ten aanzien van het schaken definitief voor de amateurstatus.
Op 7 november 1923 legde Euwe cum laude het doctoraal examen af. Vervolgens begon hij aan een carrière als leraar wiskunde: eerst van januari tot juli 1924 als invaller in Winterswijk, de daaropvolgende twee jaar aan een Rotterdamse HBS. Slechts af en toe onderbrak hij zijn werkzaamheden om aan een schaaktoernooi deel te nemen, zoals het wereldkampioenschap voor amateurs te Parijs in juli 1924, waar hij de vierde plaats deelde. Op 28 april 1926 promoveerde Euwe, wederom cum laude, bij prof. R.W. Weitzenböck op het proefschrift Differentiaalinvarianten van twee covariante-vectorvelden met vier veranderlijken . Vier maanden later trouwde hij met Caro Bergman en verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij in het najaar een baan als leraar wiskunde aan het Gemeentelijk Lyceum voor Meisjes aanvaardde.
Nu de studie was voltooid en het maatschappelijk fundament naar behoren was gelegd, vond Euwe weer tijd voor het schaken. Reeds onmiddellijk boekte hij een van de grootste successen uit zijn carrière door de Rus met Franse nationaliteit Alexander Aljechin - op dat moment de uitdager van wereldkampioen José Raoul Capablanca uit Cuba - in december 1926/januari 1927 in een oefentweekamp tot het einde toe onder druk te houden. Pas in de slotpartij - de stand was toen, tegen ieders verwachting in, gelijk - kon Aljechin, die kort daarop de wereldtitel zou veroveren, zijn tegenstander nog net met 5 1/2 - 4 1/2 verslaan.
In deze match kwam een van Euwes belangrijkste eigenschappen als schaker goed naar voren, namelijk zijn buitengewoon grote en veelzijdige openingskennis. In de tien gespeelde partijen kwamen niet minder dan negen verschillende openingen aan bod, en telkens was het Euwe die deze decorwisselingen entameerde. Zijn wetenschappelijke aanpak van het spel, met kaartenbakken waarin huisvlijtvarianten werden opgeborgen totdat deze aan de praktijk konden worden getoetst, was uniek voor die tijd. Als schaker was Euwe op zijn best wanneer hij in door hem thuis reeds bestudeerde sleutelstellingen terecht kwam of geforceerde varianten moest uitrekenen. Zodra in de partij een intuïtieve beslissing moest worden genomen, was zijn zelfvertrouwen echter minder groot. Vooral wanneer de tegenstander een drieste koningsaanval opzette, kon men aan Euwes gedrag achter het bord merken dat hij zich niet echt prettig voelde: zijn gezicht werd dan enigszins rood, en zijn hoofd verzonk in zijn handen.
Door zijn ongedachte prestatie tegen Aljechin was Euwes naam sinds 1927 in de schaakwereld gevestigd. Het amateur-wereldkampioenschap dat Euwe in juli 1928 in Den Haag op zijn naam wist te brengen, vormde slechts de bevestiging van het feit dat hij schakers van het tweede garnituur nu definitief achter zich had gelaten. De proef op de som werd geleverd in twee grote toernooien, in augustus 1928 in Bad Kissingen en het jaar daarop in Karlsbad, waar Euwe met respectievelijk een gedeelde derde en een gedeelde vijfde plaats liet zien voortaan bij de sterksten te horen.
Door zijn verplichtingen als leraar ontliep Euwe ongewild de ontmoedigende ervaringen die de meeste topschakers aan het begin van de jaren dertig opdeden met wereldkampioen Aljechin. Deze won met groot gemak negen toernooien achter elkaar, waarbij zijn eerste plaats in het Joegoslavische Bled in 1931 - met 5 1/2 voorsprong op nummer twee - nog steeds als een ongeëvenaarde prestatie geldt. Euwe kon niet deelnemen aan deze toernooien, daar ze buiten zijn schoolvakanties vielen. Wel kreeg hij, bij wijze van uitzondering, in augustus/september 1930 verlof voor een zesweekse toernee door Nederlands-Indië om de schaaksport daar tot leven te brengen.
Na deze Indische reis sloeg de twijfel bij Euwe toe. Hij kon als amateur blijven meedraaien in de toptien van het schaken en tot zijn pensioen leraar blijven, maar dan zou hij noch in het schaken noch in de wiskunde zijn belofte inlossen. Aanvankelijk koos Euwe voor de wiskunde. Hij begon weer te studeren en stelde zich een hoogleraarschap als doel. Maar reeds na een jaar wist een oude vriend, de Oostenrijkse schaakmeester Hans Kmoch, hem om te praten. Aljechin had Euwe namelijk een uitnodiging voor een titelmatch gezonden, en Kmoch overtuigde hem ervan het aan zijn stand verplicht te zijn hierop in te gaan. De logicus Euwe, zo redeneerde Kmoch, zou in een dergelijke wedstrijd de kans krijgen te laten zien wat methodische voorbereiding en wetenschappelijke spelopvatting vermochten tegen een grillig genie als dat van Aljechin.
Nadat hij iemand had gevonden die hem op school zou vervangen, ging Euwe zich op het grote treffen voorbereiden. Daarbij werkte hij, als eerste schaker op dit niveau, ook aan zijn lichamelijke conditie. Zwemmen, boksen, gymnastiek en elke dag een koude douche hoorden evenzeer in zijn programma als het minutieus doornemen - samen met Kmoch - van Aljechins gebruikelijke openingszetten. Verder speelde Euwe in 1934, als praktische oefening, een aantal toernooien en matches, waarbij een gedeelde tweede plaats in Zürich - hij versloeg hier Aljechin - werd gevolgd door een matig optreden in Leningrad, het eerste toernooi waarin hij de 'patriarch van de Sovjetschaakschool', Michaïl Botwinnik, ontmoette.
De match over dertig partijen tegen Aljechin begon op 3 oktober 1935 in Amsterdam, met nadien lokaties in heel Nederland. Aanvankelijk leek Euwe onder de voet te worden gelopen. Na zeven partijen stond hij al drie punten achter, maar er volgde een opmerkelijk herstel: zeven partijen verder had Euwe de stand gelijk getrokken. Toen Aljechin na 19 partijen opnieuw een comfortabele voorsprong van twee punten had opgebouwd, leek de strijd echter in zijn voordeel beslist. Euwe bleek evenwel over een grote veerkracht te beschikken. Twee achtereenvolgende overwinningen brachten hem nogmaals uit een kansloze positie op gelijke hoogte. De 21e partij, gespeeld te Ermelo, was daarbij bepaald dramatisch: Aljechin verscheen te laat en allerminst nuchter achter het bord. De bewering dat Euwe zijn overwinning hieraan zou hebben te danken, is, gezien het verloop van deze partij en van de rest van de match, onbillijk. In de 25e partij kwam Euwe, die een gevaarlijke aanval van Aljechin fraai weerlegde, voor het eerst op voorsprong, om hem in de daaropvolgende partij - bekend als 'de parel van Zandvoort' - met superieur spel de genadeslag toe te brengen. De wereldkampioen kwam weliswaar meteen de volgende partij terug, maar daarna hield Euwe in een zenuwslopende slotfase zijn voorsprong vast en hij behaalde op 15 december 1935 ten overstaan van ruim tweeduizend uitzinnige toeschouwers in het Amsterdamse theater 'Bellevue', door middel van een overmachtsremise in de laatste partij, de wereldtitel. Aljechin, de beroepsschaker, kreeg tienduizend gulden; Euwe, de wiskundeleraar die gewonnen had, kreeg niets.
In de twee jaren die verstreken tot beide spelers de contractueel vastgestelde revanchematch begonnen, speelde Euwe op niveau. Weliswaar moest hij in juli 1936 te Nottingham - wel 'het zwaarste toernooi aller tijden' genoemd - door een verschrikkelijke blunder tegen de Amerikaans-Duitse Emanuel Lasker Capablanca en Botwinnik voor laten gaan, maar alle ontmoetingen met Aljechin, zowel in Nottingham als daarna, eindigden in Euwes voordeel. Niettemin liep de eind 1937 gehouden revanchematch uit op een grote teleurstelling. De Nederlandse grootmeester verloor kansloos tegen de goed voorbereide Aljechin: 15 1/2 - 9 1/2. Hierna bleef Euwe nog geruime tijd aan de top meedraaien. In het AVRO-toernooi van november 1938 eindigde hij op een gedeelde vierde plaats, en een match met de winnaar, de Est Paul Keres, verloor hij een jaar later met nipt verschil: 6 1/2 - 7 1/2.
Door de Tweede Wereldoorlog kwam het internationale schaakleven zo goed als stil te liggen. Anders dan Aljechin en Keres deed Euwe in deze jaren niet mee aan verschillende door de nazi's georganiseerde toernooien. Na een oefentweekamp tegen de tot Duitser genaturaliseerde Rus Jefim Bogoljubov in Karlsbad in juli 1941 liet Euwe zich niet meer in het buitenland zien. Inmiddels had hij in de zomer van 1940 zijn leraarschap aan het meisjeslyceum beëindigd en was hij toegetreden tot de directie van het levensmiddelenbedrijf Van Amerongen. Onvermijdelijk kwam hij in deze functie met de bezettingsautoriteiten in aanraking, maar hij slaagde erin zijn bedrijf zo goed en kwaad als het ging te dienen en zelfs, via een enkele Duitse relatie, in de hongerwinter voor voedseltransporten ten behoeve van het hongerende westen zorg te dragen.
Nadat Aljechin in maart 1946 was overleden, besloot het congres van de wereldschaakbond, de Fédération Internationale des échecs (FIDE), in augustus 1947 de vacant gekomen titel aan Euwe toe te kennen; zijn fraaie succes in het beroemde Staunton-toernooi te Groningen in augustus en september 1946, waarin hij met een half punt verschil achter Botwinnik tweede werd, rechtvaardigde deze beslissing alleszins. Toen echter de met enige uren vertraging gearriveerde Sovjetdelegatie daar bezwaar tegen maakte, werd deze beslissing herroepen. Er zou een nieuwe titelmatch worden gehouden. In 1947 was Euwe als beroepsschaker in dienst getreden van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB) en wisselde hij twee zware toernooien in zuid-amerika af met een aantal kleine in nederland. Kennelijk was de belasting voor hem te groot, want hij speelde steeds minder goed. De in 1948 in den haag en moskou gehouden wedstrijd om de wereldtitel werd dan ook - zoals hijzelf terecht opmerkte - zijn 'waterloo': hij eindigde als laatste, op grote achterstand van de overige deelnemers. Euwe zei daarop het leven van beroepsschaker vaarwel, en in september 1948 stond hij weer voor de klas.
Hierna was het met de ambities van Euwe ten aanzien van de wereldtitel voorgoed gedaan, al deed hij nog een geslaagde poging om de blamage van 1948 uit te wissen. In het toernooi van Zürich van augustus tot oktober 1953, een monsterwedstrijd van 28 ronden die geheel werd gedomineerd door de nieuwe generatie sovjetschakers, eindigde Euwe weliswaar als voorlaatste, maar het verschil was niet groot, en beroemd geworden winstpartijen tegen Miguel Najdorf en Jefim Geller schonken de 52-jarige ex-wereldkampioen enige bevrediging. Nog jarenlang bleef Euwe actief in verschillende landenwedstrijden als eerste-bordspeler van het Nederlandse team. Zijn afscheid als nationaal kampioen vond plaats in december 1955/januari 1956 via een overtuigende matchzege op Jan Hein Donner (7-3), die hem twee jaar eerder in het toernooi om de nationale titel was voorgebleven.
Euwe's belangstelling ging in de jaren vijftig steeds meer uit naar de wetenschap. In 1956 werd hij wetenschappelijk adviseur van de Amerikaanse firma Remington Rand, waar hij betrokken was bij de ontwikkeling van de computer. Het schaken was inmiddels duidelijk naar het tweede plan gedrongen. Een enkel optreden, zoals in 1957, toen hij in een exhibitie-tweekamp de veertienjarige Bobby Fischer met 1 1/2 - 1/2 versloeg - het wonderkind was in tranen - gaf aan dat Euwe nog steeds op hoog niveau kon spelen, maar aan toernooien nam hij niet meer deel. Van 1959 tot 1963 was hij directeur van het Studiecentrum Automatische Dataverwerking. Zijn autoriteit in de informatica leidde in 1964 tot zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar in de methodologie van de automatische informatieverwerking aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam en gewoon hoogleraar met dezelfde leeropdracht aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg. In deze Brabantse stad woonde hij van 1965 tot aan zijn emeritaat in 1971, toen hij zich weer in Amsterdam vestigde.
Pas met het emeritaat in zicht, begon euwe een nieuw schaakleven, ditmaal als voorzitter van de FIDE, een functie die hij van 1970 tot 1978 bekleedde. Onder zijn leiding breidde de wereldschaakbond zijn gezag sterk uit. Als een soort schaakambassadeur reisde Euwe de hele wereld af en legde hij vele contacten op hoog niveau. Daarbij bleef hij het belang van het schaken voorop stellen, ook toen in 1972, bij het gekrakeel om de titelmatch tussen de Rus Boris Spasski en de Amerikaan Fischer op IJsland, zijn functie als FIDE-voorzitter in het gedrang dreigde te komen. Tegen de zin van de sovjets in liet Euwe de match doorgaan, hoewel de nukkige Fischer het reglement verscheidene malen aan zijn laars lapte en bovendien te laat in Reykjavik verscheen. Dank zij de houding van Euwe - en Spasski - kon de veelbesproken tweekamp ten slotte toch doorgang vinden. Het professionele schaken zou, dank zij het voor die tijd aanzienlijke prijzengeld van de wedstrijd, sindsdien beduidend beter worden gehonoreerd. Voor Euwe, zelf amateur gebleven, maar door eigen ervaring goed op de hoogte van de noden van de beroepsschakers, was dit een grote voldoening.
'Het genie van de orde' luidde het epitheton waarmee Euwe vaak werd aangeduid. Daarbij doelde men op de efficiënte wijze waarop hij zijn tijd wist te verdelen tussen zijn vak, de wiskunde, en zijn hartstocht, het schaken. Die wisselwerking tussen beide disciplines had euwe nodig. De combinatie van leraar en schaker maakte hem ook bij uitstek geschikt voor het schrijven van schaakleerboeken, en als weinig anderen heeft hij daarmee bijgedragen tot de popularisering van het schaakspel. Met een produktie van ruim honderd werken werd hij door geen enkele scribent op dit terrein ook maar in de verte benaderd. Bekende standaardwerken zijn het vierdelige Praktische schaaklessen uit 1927/1928 en het twaalfdelige, tussen 1937 en 1939 verschenen Theorie der schaakopeningen , later gevolgd door eveneens twaalfdelige series over Het eindspel uit 1940/1941 en Het middenspel uit 1952-1964. Maar ook boeken als Strategie en taktiek in het schaakspel uit 1935 en Oordeel en plan. Het denkproces van het schaken uit 1952, die in verschillende talen werden vertaald, en zeker het klassieke, vele malen herdrukte Oom Jan leert zijn neefje schaken uit 1935, vormen nog steeds verplichte literatuur voor iedereen die verder wil komen in het 'spel der koningen'.
P: Een overzicht van de door Euwe in de jaren 1919-1975 gespeelde partijen is opgenomen in het onder L genoemde werk van Münninghoff, 487-496. Vrijwel alle publikaties van Euwe op schaakgebied berusten in de Bibliotheca Van der Linde-Niemeijeriana in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Over informatica publiceerde Euwe o.a.: Inleiding tot computer en automatisering (Alphen aan den Rijn [etc.], 1966); 'De computer, zijn werkwijze en programmering', in Computer en onderneming (Alphen aan den Rijn [etc.], 1968) 9-57; [samen met J.D. Albarda,] Bedrijfsvoering met de computer (2 dln.; Alphen aan den Rijn [etc.], 1969-1970).
L: Hans Kmoch, Euwe slaagt (Amsterdam, 1937); Fred Reinfeld, The human side of chess. The story of the world champions: their triumphs and their illusions, their achievements and their faillures (Londen, 1953); W.B.F. Schaper, 'Max Euwe', in idem, In het eerste gelid. Twaalf vooraangaande Nederlanders (Meppel, 1955) 55-70; Dr. Max Euwe. Eine Auswahl seiner besten Partien mit Originalbeiträgen führender Meister. Onder red. van Kurt Richter en Rudolf Teschner (Berlijn, 1965); Max Pam, De zuiverste liefde is die tussen een man en zijn paard. Interviews met schakers (Amsterdam, 1975) 170-188; Alexander Münninghoff, Max Euwe. Biografie van een wereldkampioen M.m.v. Jules Welling (Amsterdam, 1976). In 1976 werd door de NOS-televisie in de serie 'Markant' een gefilmd portret van Max Euwe uitgezonden.
I: Website Chessbase: www.chessbase.de/nachrichten.asp?newsid=4984 [14-3-2007].
A. Münninghoff
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013

Gezin 1

Huwelijkspartner: Carolina Elisabeth Bergman geb. 5 Feb 1905 overl. 7 Juli 1992
Huwelijk: 3 Aug 1926 Amsterdam