Bastiaan Adriaan Pieter van Dam
Geslacht: | Man | |
Vader: | Coert Hendrik van Dam | |
Moeder: | Jacoba Wilhelmina Holster | |
Geboren: | 16 Feb 1856 | Nederhemert |
Overleden: | 10 Apr 1940 | Den Haag |
Beroep: | arts en letterkundige | |
Aantekeningen: | Van Dam werd na HBS- en gymnasiumopleiding in april 1874 ingeschreven als student in de medicijnen te Leiden, en legde aldaar op 23 juni 1879 het artsexamen af. Op 23 mei 1880 promoveerde hij bij prof. S.S. Rosenstein tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift over De phosphorzuuruitscheiding bij den mensch (Leiden, 1880), waarin o.a. een experiment op eigen lichaam beschreven werd. Hij vestigde zich als arts te 's-Hertogenbosch, maar zijn gezondheid dwong hem zijn praktijk op te geven; na een korte kuur in Davos emigreerde hij in 1882 naar Zuid-Afrika, waar hij in Fauresmith (Oranje Vrijstaat) als arts werkzaam was. Na terugkeer naar Nederland in 1893 werd een werkkring gezocht in Den Haag en ontwikkelde zich zijn belangstelling voor de sociale geneeskunde. Van Dam was medeoprichter in 1905 en bestuurslid van de 's-Gravenhaagsche Vereeniging tot bestrijding van de tuberculose; hiervan was hij van 1907 tot 1915 voorzitter en sinds 1916 erelid. Tevens was hij van 1908 tot 1911 hoofdbestuurslid van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst en lid, voorzitter en erelid van de Raad van Beroep hiervan. Men heeft hem wel de geestelijke vader van onze geneeskundige rechtspraak genoemd, een activiteit die hem in 1918 het erelidmaatschap van de Maatschappij opleverde. Van zijn maatschappelijke functies zij hier ten slotte nog vermeld het lidmaatschap van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, waarin hij van 1913 tot 1919 zitting had voor de Unieliberalen. Zijn bijzondere voorliefde gold de Engelse letterkunde. Een eerste vrucht van die belangstelling vormde een bundel vertalingen ,,Als een spreeuw oft papegaay" ('s-Gravenhage, 1894). Daarna heeft Van Dam zijn aandacht voornamelijk gewijd aan de studie van Shakespeare en zijn tijdgenoten. In 1900 verscheen met bijstand van de anglist C. Stoffel: William Shakespeare, prosody and text (Leiden, 1900), terwijl enkele jaren later als verdere vrucht van die samenwerking Chapters on English printing, prosody and pronunciation (1550 -1700) (Heidelberg, 1902) het licht zag. De voornaamste doelstelling van de auteurs was te bewijzen dat de blanke verzen zoals die in het drama van Shakespeare worden aangetroffen oorspronkelijk geschreven zijn in regelmatige (jambische) verzen van tien of elf lettergrepen, en dat deze regelmaat om praktische redenen doorbroken is door de acteurs. Drukkers en uitgevers zouden vervolgens niet voldoende bedacht zijn geweest op herstel van de regelmaat en derhalve uitgaven hebben bezorgd die niet deugen. In zijn algemeenheid is deze stelling evenmin te bewijzen als te ontkennen: we weten nu eenmaal niet hoe Shakespeares manuscripten eruit zagen. Wel kan gezegd worden dat Van Dam waarschijnlijk een al te grote nadruk legde op de regelmaat van het 16e-eeuwse vers zoals dat in de drama's is gebruikt: nog afgezien van de vraag of de bard zelf misschien wel eens knikkebolde, mag aan diens werk toch geen maatstaf worden opgelegd die ontleend is aan de theoretische voorschriften van de oude schoolschrijvers en grammatici. Bovendien was de toon van Van Dams werk niet geschikt tot overtuigen; een al te grote stelligheid vindt men erin, en snijdende uitspraken als: 'all Shakespearian editors have been ignorant of nearly every rule of prosody' (Prosody, 5). Zijn theorieën werkte Van Dam verder uit in kleinere bijdragen, en in een tweetal boeken die evenzeer opvallen door hun ijver, acribie en eigengereidheid, The text of Shakespeare's Hamlet (London, 1924) en The text of Shakespeare's Lear (Louvain, 1935). P: De voornaamste werken vindt men in de tekst genoemd. L: 'Dr. Bastiaan A.P. v. Dam', in Het Vaderland, 15-2-1931 (ochtendblad); P.A. de Wilde, 'Vijfenvijftigjarig doctorsjubileum dr. B.A.P. van Dam te 's-Gravenhage', in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 79 (1935) II, 2394-2396; D.H. van der Goot, ibidem, 84 (1940) II, 1543-1545; Geneeskundige gids 18 (1940) 394; G.A. Lindeboom, Dutch medical biography (Amsterdam, 1984) 400. H. van der Hoeven Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L). Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Magdalena Maria Kluppell | geb. 22 Jan 1858 |
Huwelijk: | 6 OKT 1880 | Den Bosch |