Eppo Emmo Meursing

Geslacht: Man
Vader: Eppo Hendrik Meursing
Moeder: Agatha de Jong Cleijndert
Geboren: 29 Dec 1894 Den Haag
Overleden: 19 MEI 1985 Apeldoorn
Religie: geen
Beroep: arts
Aantekeningen: Israël heeft hem met een onderscheiding geëerd, maar andersom heeft de Dordtse huisarts Eppo Emmo Meursing een groot hart gehad voor de Israëlieten, de joden – voor, tijdens en na de oorlog.
In 1984 schonk Yad Vashem, de officiële staatsinstelling van Israël voor het herdenken van joodse slachtoffers van de Holocaust, Meursing de eretitel ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’. Hij had er voor gezorgd dat het Dordtse echtpaar Jaap en Dora Kann, en hun kinderen Otto, Elise en Judith en Kobus bijtijds konden onderduiken, op uiteenlopende plekken in Nederland. Gedurende 2,5 jaar onderhield hij daarna, samen met tante Joyce en Nellie Kwikkers-Fortuin, het contact met de leden van de familie Kann, berichten, boeken en bonkaarten verspreidend. In zijn woning aan de Johan de Wittstraat hield Meursing bovendien een joodse jongen verborgen. Voor al deze onbekrompen hulp aan joden verleende Yad Vashem hem de eretitel.
Dokter Meursing stond joden al veel eerder, en vaker, bij. Daar is nauwelijks iets over bekend, omdat hij er bij leven bescheiden over zweeg. Hij liet zich niet voorstaan op zijn daden. Maar speurend in gedigitaliseerde krantenarchieven en dankzij een boek dat Otto Kann particulier uitgaf, is er meer ontdekt over hoe Meursing op stille wijze joden te hulp is geschoten in Dordrecht. Hij was zeker niet zo’n Nederlander, zoals als verwijt dikwijls is en wordt geuit, die zich in de oorlog afzijdig hield toen de joden werden weggevoerd. Integendeel, hij hielp in stilte waar hij kon; hij deugde.
In dit verhaal worden de losse snippers documentatie die her en der in (kranten)archieven rustten, aaneengesmeed tot een schets van de huisarts Meursing, een man die zich volgens het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW) niet alleen “een waar vriend van Israël en van het joodse volk” heeft betoond, maar ook onverzettelijk anti-militaristisch was. Hij vond dat artsen in oorlogstijd hun medische geweten niet zonder meer moesten laten wijken voor militaire eisen.
Wie was Eppo Emmo Meursing in de eerste plaats? Dit: de enige zoon die fabrikant en koopman Eppo Hendrik Meursing op 29 december 1894 in Den Haag kreeg met Agatha de Jong Cleijndert. Eppo’s vader was geboren in Hoogezand (2.5.1854), zijn moeder kwam uit Nieuwendam (27.6.1857). Zij waren in Agatha’s geboorteplaats getrouwd op 18 oktober 1883, hij was indertijd 29, zij 26.
Drie kinderen gingen vooraf aan Eppo Emmo, drie dochters, alle drie geboren in Alblasserdam. Het waren: Clasina (22.8.1884), Ida Heike (25.8.1886) en Diederika Johanna Cornelia (4.12.1887). Eppo Emmo was zo te zien een nakomeling, en hij trof het niet: zijn vader overleed vier jaar na zijn geboorte, op 28 maart 1898. De zoon zal de vader, die slechts 43 jaar oud werd, nauwelijks hebben gekend. Daarentegen heeft hij zijn moeder aanmerkelijk langer mogen meemaken: zij stierf ‘pas’ in 1951, op 21 mei, op 93-jarige leeftijd, in Epe. Die Gelderse gemeente zou om een andere reden nog een rol in het leven van haar zoon gaan spelen.
Eppo Emmo Meursing gaat studeren aan de universiteit in Groningen. Waarom Groningen? Het dagblad De Dordtenaar weet het, in 1963 zijn levensloop beschrijvend: Meursing stamt uit “een Groningse scheepsbouwersfamilie en staat van moederszijde in familiebetrekking tot op Groningse schepen varende Zaanse zeekapiteins.” Via het Algemeen Handelsblad zijn z’n vorderingen te volgen. Op 13.10.1913 slaagt hij voor het eerste natuurkundig examen, op 1.2.1916 voor het tweede. Op 29 mei 1919, hij is inmiddels 24, bericht de krant dat hij zijn “doctoraal ex. geneeskunde” heeft behaald. Meursing kan aan de slag als arts.
Volgens De Dordtenaar trok hij hierna “als assistent in een kraaminrichting naar Rotterdam”, werd vervolgens in Delft reserve-officier van gezondheid, maar nam ontslag toen hij “tot het inzicht was gekomen dat het onjuist was zich in te laten met militaire zaken”. Komend uit Gouda, ging hij op 16 februari 1922 weer naar Rotterdam om er te werken in het Bergwegziekenhuis. Wat Meursing in Gouda heeft gedaan, is niet vast te stellen.
Hij blijft maar kort in Rotterdam, op 7 november in hetzelfde jaar wordt hij alweer uitgeschreven. Hij vertrekt naar Dordrecht, waar hij gaat wonen op de Dubbeldamseweg, op nummer 36 (nu: 54). Drie dagen eerder heeft hij al een kleine advertentie in de Dordrechtsche Courant laten zetten – dat hij zich ter stede heeft gevestigd als arts. Een lange, opvallende Dordtse loopbaan neemt een aanvang.
Intussen heeft Meursing kennelijk een hartsvriendin gevonden: Tettje van Gulik, dochter van de hoogleraar Dirk van Gulik en Catharina Kingsma Boltjes. Zij is geboren in Doetinchem, op 30 januari 1898, woont thans in Wageningen en is blijkbaar volop bereid een huwelijksleven met hem te delen. Op 17 november 1922 meldt de Arnhemsche Courant dat Eppo en Tettje in ondertrouw zijn gegaan, en al op 2 december, veertien dagen later, wordt er getrouwd, in Wageningen. Nog diezelfde dag trekt zij bij haar echtgenoot in, op de Dubbeldamseweg.
Vier kinderen komen er, in acht jaar tijd. De eersteling Eppo Hendrik, genoemd naar zijn opa, op 3 maart 1924. Dan volgt er een dochter, Catharina op 25 augustus 1926. Na haar verschijnt er weer een zoon, Dirk Tjerk op 14 april 1930 en ten slotte sluit een dochter de rij, Agatha op 5 mei 1932. Dit laatste kind wordt op een ander adres geboren, in het pand aan de Johan de Wittstraat, waar het gezin Meursing op 6 augustus 1931 introk en tientallen jaren zal blijven wonen, namelijk op nummer 39 (tegenwoordig 47, pal naast café-restaurant ’t Bevertje). *
Op de gezinskaart in het Regionaal Archief Dordrecht wordt bij moeder Tettje ingevuld dat zij “D.G.” is, doopsgezind, zoals ook de moeder en de broers en zussen van Eppo Emmo dat waren (bij vader Eppo Hendrik is geen kerkgenootschap vermeld). Bij Eppo Emmo en de kinderen staat “Rem.” geschreven, remonstrants, behalve bij laatstgeborene Agatha. Die heeft “geen” laten registreren.
Meursing is een gepassioneerde pacifist en komt daar rond en fel voor uit. Al in 1931 – er heerst nog vrede, Hitler krijgt pas in 1933 de macht in het Duitse Rijk – geeft hij in de grote collegezaal van het Wilhelminagasthuis in Amsterdam een lezing ten overstaan van honderden medische studenten. Hij is eerste inleider, dr. W. Schuurman Stekhoven uit Utrecht, een reserve-officier van de gezondheid, de tweede. Besproken worden de conflicten die zich kunnen voordoen tussen militairen en medici.
Meursing gaf er voorbeelden van, nadat hij, volgens het verslag in de arbeiderskrant Het Volk van 25 november, eerst zijn “radicaal-pacifistische standpunt” en de consequenties daarvan had uiteengezet. Steeds moest bij zulke conflicten, signaleert hij, “het medische geweten wijken voor de militaire eisen”. “Aan de hand van tallooze citaten uit oorlogs-medische en militaire literatuur” toonde hij ook aan “hoe het ‘gebruik’ van den arts in den oorlog vóór alles beoogt, versterking van de strijdmacht”.
Meursing vindt dat artsen zelf ook kleur moeten bekennen; hij “eischte een actieve houding der medici; juist in vredestijd, tijdens en tegen de voorbereidingen [van een oorlog].” Hij hekelde de wet die noch in vredestijd noch in oorlogstijd medische bezwaren tegen dienstweigering erkent. “Slechts gevangenisstraf of fusillage wacht den medicus die weigert aan de voorbereiding deel te nemen.” Hij gaf geen “bepaalden, practische raad” aan de luisterende student, hij “wenschte” alleen dat “iedere medische student deze zaken ernstig overweegt”. “Applaus” klonk er, schrijft Het Volk.
Spreker Schuurman Stekhoven huldigde een “gansch ander standpunt”. Hij oordeelt dat artsen zieken of gewonden geen geneeskundige hulp mogen weigeren. “De medicus is slechts knecht, geen héér!”, zei hij, klaarblijkelijk wil hij niet dat artsen partij kiezen. Ook applaus oogstend, voegde hij eraan toe: “Het is juist ons verantwoordelijkheidsgevoel als medicus, dat ons de plicht oplegt onvoorwaardelijk aan de gewonden hulp te verleenen.” Een “medicus-met-karakter” zal bij conflicten tussen de militair en de medicus “slechts bij uitzondering in dergelijke botsingen betrokken” willen worden.
In diezelfde jaren dertig sloot Meursing zich ook aan bij het zogenoemde Comité voor profilaxis, ter voorkoming van oorlog. Dat bleek eerst in 1969, toen het dagblad Trouw op 3 juli een achtergrondverhaal plaatste over de op te richten Vereniging voor medische polemologie. Zestien artsen hadden collega’s opgeroepen zich bij deze vereniging aan te sluiten, onder wie de oud-zendingsarts dr. J.A. Verdoorn uit Amsterdam.
Verdoorn ontdekte dat de vereniging een voorloper had, het comité. Dit heeft in de jaren dertig bestaan, stuwende kracht erachter was de Haarlemse huisarts dr. J. Roorda. Leden van het comité hielden lezingen, gaven cursussen en schreven artikelen waarin “zij de oorlog vanuit medisch standpunt bezagen”, aldus Trouw. “Hun initiatief leidde er zelfs toe dat kort voor de Tweede Wereldoorlog 350 psychiaters uit de hele wereld een manifest opstelden, waarin zij de regeringsleiders waarschuwden voor de dreigenden oorlog”.
Na de oorlog, die er nochtans kwam, raakte het comité “volkomen in de vergetelheid”. Maar Verdoorn vond “een van de weinig leden ervan die nog in leven zijn”: dokter Meursing. Daarna ging de bal rollen. De aanstaande vereniging wilde dat artsen gaan nadenken over oorlogsproblemen; feitelijk over dilemma’s die in 1931 in het Wilhelminagasthuis ook al werden besproken. Trouw, samenvattend: “Moet en mag de arts zich zomaar naar het front laten sturen? Handelt hij, als hij gaat, niet in strijd met de medische ethiek? Valt die ethiek te rijmen met het oorlogsbedrijf?”
Meursing bleef in het openbaar onverschrokken voor zijn mening uitkomen. In 1938 koos hij partij voor zijn joodse collega’s uit Duitsland en Oostenrijk, die inmiddels in groten getale brodeloos gemaakt en verdreven werden door het nationaal-socialistische regime in Duitsland, de nazi’s. Ze vluchtten - naar Nederland, naar Engeland, naar landen waar joodse geneesheren nog veilig waren. Meursing ondertekende, samen met 26 Nederlandse medici, een pamflet, waarin zij hun collega’s vragen om zich solidair te verklaren met de joods-Duitse collega’s, en ze met geld te helpen. Daartoe hebben de 26 het Artsen-Noodfonds nieuw leven ingeblazen.
Het pamflet wordt smalend onthaald in Volk en Vaderland, het propagandistische weekblad van de NSB dat vanaf het eerste nummer anti-semitische trekjes vertoonde.
Eerst wordt nog netjes het pamflet geciteerd: “Heden, 30 september 1938, treedt de vierde verordening der Neurenberger wetten in werking, op grond waarvan den Joodschen artsen in Duitschland de bevoegdheid ontnomen wordt, practijk uit te oefenen. (…) De ondergeteekenden, overtuigd dat deze verordening in de medische kringen van Nederland groote verontwaardiging teweeg heeft gebracht, hebben gemeend dat zij het Artsen-Noodfonds, dat in 1933, toen de ontrechting der Joden in Duitschland een aanvang nam, zulk nuttig werk heeft verricht, thans moeten laten herleven.”
Het fonds is bedoeld om collega’s, “die alleen op grond van het feit dat zij uit Joodschen ouders geboren zijn, volkomen brodeloos gemaakt worden, eenigermate hulp geboden kan worden”. De gelden die binnenkomen, worden ter beschikking gesteld van het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen. Deze instantie biedt al zes jaar hulp aan joden die het slachtoffer zijn van de nazi’s.
Maar dan komt het anti-joodse toontje. Volk en Vaderland ontwaart een joods complot. Wijzend op de namen van de ondertekenaren, schrijft het weekblad: “We hebben het alweer gezien: grootendeels Joden, deze meewarige “Nederlandsche” medici.” Gewezen wordt op enkele cijfers in de brochure van het noodfonds: 3000 joodse artsen zijn al uitgeschakeld, 4000 wordt de bevoegdheid ontnomen. “Zo deze cijfers al juist zijn, bewijzen zij niets anders, dan dat de Joden in Duitschland al een flink stuk op weg waren, ook de geneeskunde geheel voor zichzelf te monopoliseren.”
Hoon valt al bij voorbaat de artsen ten deel die het fonds financieel willen steunen: “De Nederlandsche medici, die aan den oproep van het verjoodschte Artsen-Noodfonds gehoor geven, doen niets minder dan met hun geld een actie ondersteunen, welke ten doel heeft, hen door Joodsche artsen uit Duitschland en Oostenrijk te doen vervangen. Zij halen zelf het paard van Troje binnen.”
Een jaar later, in 1939, haalt Meursing zo’n vluchteling uit Duitsland gastvrij in huis. Het is geen arts, maar een jongen van 18 jaar, uit Duitsland. Dat hij en zijn vrouw Tettje dit doen, komt ook pas ver na de oorlog aan het licht, in een boekje dat Otto Kann in eigen beheer heeft gepubliceerd enkele jaren voor zijn overlijden op 15 april 2017 in Wassenaar, op 87-jarige leeftijd. Het vervolg van de familie heet deze uitgave.
Op pagina 36 wijdt hij enkele zinnen aan Meursing, die bevriend was met, en huisarts was van, zijn ouders, Jacob Hendrik (Jaap) Kann en Dora Julietta Spanjaard. Een citaat: “De doopsgezinde, sterk pacifistisch ingestelde Meursing was een bijzondere man. ‘Een arts van de oude stempel’, zoals de Dordtse dichter Kees Buddingh’ hem jaren later in zijn dagboek typeerde. Iemand die publiceerde over thema’s als ‘Arts en Oorlog’, daar voordrachten over hield en ihulp verleende aan Joodse vluchtelingen.”
Kann vervolgt met de anekdote over de Duits-joodse jongen: “Dochter Catharina Meursing herinnert zich hoe er op oudejaarsavond 1939 plotseling een 18-jarige jongen uit Duitsland op de stoep stond die een paar nachtjes bleef logeren en waarover verder niets werd gezegd.” In de volgende zin rept Kann van nóg een voorbeeld van hulp: “De Joodse jongen Charles de Beer zat de gehele oorlog bij Meursing ondergedoken.” Deze mededeling klopt echter niet helemaal, is uit onderzoek gebleken.
Charles de Beer heet voluit Charles J. de Beer. Hij is geboren in Amersfoort op 20 maart 1934, net als zijn zus Maryse, die als tweede en laatste kind op 9 mei 1939 ter wereld kwam. Over de onderduiktijd van Maryse en de lotgevallen van de familie De Beer is elders op deze website een gedetailleerd artikel geplaatst, zie verhaal nummer 48. Daarin zegt Maryse zelf al dat haar broer Charles als onderduiker terechtkwam “bij academisch gevormde mensen” in Kinderdijk: Angelus Roorda, een scheepsbouwkundig ingenieur. Zelf kreeg zij “gewone arbeidersmensen” als pleegouders: het Dordtse echtpaar Veen. Ze noemt deze “moekie en vakie gouden, lieve mensen”.
Via via is Charles de Beer opgespoord. Zijn vrouw Lily de Beer-Kloots, met wie Charles op 11.11.1959 trouwde in Hilversum en met wie hij aan de Aaltje Noorderwierlaan 16 in Bussum ging wonen, laat namens haar man in een e-mail de juiste toedracht weten. Charles de Beer heeft niet de hele oorlog verstopt gezeten bij dokter Meursing, maar “in de zomer van 1942 gedurende vier à vijf weken”, voordat hij naar het adres in Kinderdijk werd overgebracht en daar tot zelfs na de bevrijding zou blijven.
Het echtpaar De Beer kreeg twee kinderen: Yvette (24.1.1962) en Harry Bernard (‘Herbert’, 30.3.1963).
Otto Kann heeft de hulp van Meursing zelf ondervonden. Ook die is op deze website al beschreven (zie verhaal 5, verhaal 8 en verhaal 24), daarom hier alleen kort enkele feiten. Wetend dat er een razzia dreigde, drong Meursing er bij de familie Kann op aan ogenblikkelijk het woonhuis aan de Hallicqlaan te verlaten. Dat gebeurde. De kinderen Elise en Judith doken onder in Eindhoven, Kobus in Badhoevedorp, Otto in Epe. De ouders, Jacob Hendrik (‘Jaap’) Kann en Dora Julietta Spanjaard, gingen naar Huizen.
Dokter Meursing was daarna, samen met een tante Joyce en vooral Nellie Kwikkers-Fortuin, de liaison tussen de verspreid wonende Kanns. Hij bezocht ze, verzorgde ze als ze ziek waren, en verspreidde boeken en berichten. Voor al die hulp zijn Meursing en Kwikkers op 5 maart 1984 tegelijk onderscheiden door Yad Vashem. De instelling gaf ze een eremedaille en riep ze uit tot Rechtvaardige onder de Volkeren.
Op de website van Yad Vashem wordt uitgelegd wat de reden was voor het eerbetoon. Meursing, valt er te lezen, riskeerde keer op keer zijn leven met zijn bezoeken aan de familieleden, omdat in het stadje waar ze zich verstopten iedereen elkaar kende en de buren nazi-symhathisanten waren. Deze uitleg is nogal vaag, want niet valt op te maken op welke familie in welke gemeente dit slaat.
Door Charles de Beer wordt Meursing ook geprezen. Hij had zijn praktijk aan huis en het was, volgens Yad Vashem, gevaarlijk om een joodse jongen er op te nemen. Hij en Tettje deden het niettemin en “ze behandelden de jongen als een eigen kind”.
Nellie Kwikkers was huishoudhulp van de Kanns en bleef als niet-joodse in de oorlog gewoon doorgaan met werken voor de familie. Tijdens hun onderduik bezocht zij elke maand alle gezinsleden, bonkaarten meenemend en proberend ze moreel te steunen. Haar man was niet op de hoogte van al deze geheime activiteiten. Zij bleef mevrouw Kann-Spanjaard opzoeken in Huizen, totdat zij op 4 juni 1944 overleed aan tuberculose. Meursing heeft haar toen illegaal en in het geniep begraven. Ze is naderhand herbegraven in Borne. Haar man Jaap Kann was eerder dat jaar, op 28 januari, in Auschwitz vergast, nadat hij alsnog was opgepakt.
De kinderen hebben allen de Holocaust overleefd.
Eppo Emmo Meursing deed meer in de oorlog, maar ook dat kwam pas naar buiten lang nadat de oorlog was verstreken, in 1963. Toen openbaarde het Nieuw Israëlitisch Weekblad, bij een gelegenheid die straks wordt behandeld: “In de oorlogsjaren hielp hij zijn joodse patiënten zo veel als mogelijk was, dikwijls met gevaar voor eigen leven. Over deze periode wenst dokter Meursing nooit te spreken en het is daarom dat ook wij er verder niet op ingaan.” Jammer, dat er niet journalistiek is doorgevraagd destijds, nu blijft geschiedkundig zoveel ongezegd.
De oorlog in Nederland was voorbij en werd opgeruimd. Meursing bleef als vanouds gepassioneerd streven naar vrede en probeerde anderen te ‘veroveren’ voor het pacifisme.
Op 17 juni 1947 deed De Dordtenaar verslag van een bijeenkomst van de groep Dordrecht van Kerk en Vrede “ten huize van dr. Meursing”. Ene heer P. Kruithof sprak er over de Internationale Vrijwilligers Hulpdienst (IVH), een vredesbeweging die in Bilthoven was ontstaan, in 1920. Kruithof vertelde dat de vrijwilligers van de IVH, tegen alleen kost en inwoning, helpen bij rampzalige gebeurtenissen, zoals overstromingen, lawines en ongelukken in mijnen. “Het doel is een band van vriendschap en samenwerking tussen de volkeren te leggen, en (…) vredesgezindheid te kweken.”
Volgens De Dordtenaar had Meursing ook “een fors aandeel” in het verschijnen van het pacifistische blad De Vredesstem, meldde de krant in februari 1963. Het tijdschrift had een oplage van 15.000 exemplaren en was tot dan al liefst 84 keer uitgebracht. Het dagblad weet dat het duidelijk is dat Meursing “door dit alles veel tegenstanders telt” – doelend op zijn scherp beleden pacifisme. “Dit neemt echter niet weg, dat deze integere figuur op de sympathie van voor- en tegenstanders mag rekenen.”
Behalve als toegewijd huisarts en fel tegenstander van militarisme deed Meursing zich in Dordrecht ook gelden als “beschermer van het oude stedeschoon van Dordrecht”. In verschillende edities van De Dordtenaar zijn berichten aan te treffen, waarin hij protesteert tegen gemeentelijke afbraakplannen. Dordrecht stond in die tijd op het punt de verloederde binnenstad duchtig te saneren.
Het jaartal ‘1963’ is niet zonder betekenis. Meursing was nu 68, en hij had er na 40 jaar praktijk genoeg van. Hij droeg per 1 februari zijn praktijk over aan dokter H. Layendecker. Zijn vertrek veroorzaakte beroering en publiciteit.
Meursing wilde per se geen ruchtbaarheid geven aan zijn pensionering. Zijn patiënten ontvingen een brief waarin hij meedeelde niets te voelen voor een officiële afscheidsbijeenkomst en geen prijs te stellen op een afscheidsgeschenk, en zeker niet voor zichzelf. “Wat mij het meest aan het hart ligt heb ik nooit verzwegen en iedereen kan dat weten”, schreef hij, en dat moest het dan maar zijn.
Maar in zijn rubriek ‘Aan de grote klok’ wijdde Klokkenist een stukje aan Meursing, waardoor zijn vertrek in de hele stad bekend werd. ‘Er vertrekt een dokter’, luidde de kop. Klokkenist stelde dat het vertrek sowieso “moeilijk geheim te houden is”, Meursing is immers een arts “die niet alleen op medisch gebied van zich heeft laten spreken, doch ook kwesties ter sprake bracht over de sanering (hij is fel “anti”) en de pacifistische beginselen (waar hij sterk vóór is).”
In plaats van een afscheidsgeschenk wilde Meursing geld, schreef hij in de brief, die De Dordtenaar citeerde. Geld dat hij vervolgens zou doorgeven aan het boomplantingsfonds voor het Joop Westerweelwoud in Israël.
Ter verduidelijking: Joop (Johan Gerard) Westerweel was een Nederlandse verzetsstrijder, geboren in Zutphen op 25.1.1899, gefusilleerd in de omgeving van Kamp Vught op 11.8.1944. Volgens Wikipedia begon hij met zijn verzetswerkzaamheden toen hij begin 1940 hoofd werd van een Montessorischool in Rotterdam. “Hij kon de scheiding tussen Joods en niet-Joods niet in overeenstemming brengen met zijn humanistische levensvisie en verzamelde een groep mensen uit zijn familie en kennissenkring om zich heen, die na de oorlog de Westerweelgroep werd genoemd.”
De joodse deelnemers waren “over het algemeen tieners en twintigers, die Westerweel kende uit de groep die hij eerder als vluchteling naar Nederland had gehaald, een ander deel bestond uit leden van de Halutzim, een zionistische jeugdorganisatie.” Naar schatting tussen de 300 en 400 mensen zijn door Westerweel en zijn collega’s geholpen. Op 10 maart 1944 werd Joop Westerweel aan de Duits-Belgische grens gearresteerd, nadat hij een tocht had gemaakt om een groot aantal Joodse jongeren over de Pyreneeën te helpen. Hij werd “zwaar gemarteld” in het Rotterdamse bureau Haagseveer, en daarna overgebracht naar Kamp Vught.
Meursing had “grote bewondering” (NIW) voor de “grote verzetsstrijder” Westerweel. Om een bescheiden bijdrage te kunnen leveren “aan de opbouw van Israël” vroeg hij zijn oud-patiënten om geld bijeen te brengen voor een aan te leggen Westerweelwoud. De herbebossing is “een belangrijk onderdeel van de vreedzame opbouw van het land”. Dit idee trok de aandacht van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, dat Meursing kort portretteerde in de krant van 22 maart 1963.
Meursing wordt hierin een “zeer strijdvaardig burger” genoemd, “een zorgzame vader voor zijn patiënten, bij wie hij een uitstekende naam had als geneesheer en als mens”. Opsommend wat hij zoals naast zijn drukke praktijk voor de stad heeft gedaan, onthult het NIW zijn onvoorwaardelijke hulp aan joodse patiënten in de oorlogsjaren. Hulp waarover hij met geen woord wenste te pochen, en waarover hij weinig tot niets prijsgaf.
In Dordrecht waren intussen vijf mensen bij elkaar gekomen, die dokter Meursing niet zomaar wilden laten gaan. Het waren de heren P.C. Bass, H.J. Beckman, B. Santman en G.J. van Zeben en mejuffrouw W. Itjeshorst. Zij hadden een comité gevormd, het Comité Afscheid dokter Meursing. Dit ging, kondigden de vijf aan in De Dordtenaar, Meursing helpen zoveel mogelijk geld in te zamelen voor de bomen, die vijf gulden per stuk kosten. Meursing werkte samen met het comité. Hij zou de milde gevers een bedankbrief sturen, met daarin vervat een korte levensbeschrijving van Joop Westerweel. Bovendien zou hij als aandenken een “bijzonder mooie foto” bijvoegen van de Johan de Wittstraat, zijn woonstraat.
Tot 11 februari kon men geld storten, de dag waarop Meursing de stad daadwerkelijk ging verlaten, om neer te strijken in Epe, aan de Officiersweg 52.
De actie sloeg aan en leverde veel op. Achthonderd bomen konden ervan worden aangeschaft. Zodra het Israëlische certificaat daarover binnenkwam, toog het afscheidscomité naar Epe om hem dit bewijs te overhandigen. Dat gebeurde op woensdag 23 mei. De weduwe van Joop Westerweel, Willy, ook een lid van de groep, was erbij aanwezig. De Dordtenaar schreef er een bericht over. Meursing en Tettje toonden zich “zeer verheugd” over het afscheidsgeschenk.
Meursing kon het niet laten: hij zei dat alle mensen die hebben bijgedragen, een geschrift ontvangen, zojuist gereedgekomen, met op de omslag een fraaie foto van de Johan de Wittstraat. Dat had hij al beloofd. Maar hij ging ook een boekje meesturen, getiteld Koninklijke woorden 1955, dat behalve de levensbeschrijving van Westerweel, ook uitvoerig Meursings standpunt weergeeft over “de oorlogsindustrie en de Dordtse stadssanering”.
Ook het NIW rapporteerde over de overhandiging van het certificaat. Het weekblad waardeerde het, dat Meursing in dat boekje ook de oproep deed om de boomplantactie voort te zetten en noemde hem “een waar vriend van Israël en van het joodse volk”.
Hier trad er stilte in rond dokter Meursing. Alleen nog in 1969 wordt zijn naam genoemd in Trouw, in verband met de Vereniging voor medische polemologie. In Epe zelf - de gemeente waar meerdere Meursings neerstreken alsof het hun nieuwe epicentrum was - treft Meursing steeds minder familieleden. Zijn moeder Agaatha was er al overleden, voordat hij er kwam wonen, op 21 mei 1951. Zijn oudste zus Clasina stierf één jaar voor zijn komst, op 2 augustus 1962, 77 jaar oud. Twintig jaar later, op 20 juni 1982, komt er een einde aan het leven van Tettje, zijn echtgenote. Zij woonde in Huize ‘De Klaarbeek’, en werd 84 jaar.
Drie jaar volgt Eppo Emmo Meursing zelf. Zich bevindend in verpleeghuis ‘Cara Bonita’ in Apeldoorn overlijdt hij op 19 mei 1985, op de leeftijd van 90 jaar. De overlijdensadvertentie meldt nadrukkelijk dat hij van Yad Vashem een eremedaille heeft gekregen en dat hij “na een strijdbaar leven” is heengegaan. De slotregel is een toepasselijke: ‘Vrede – eerbied voor het leven – shalom’.
Kees Buddingh’, Dordrechts gerenommeerde dichter en schrijver, maakte een notitie over het overlijden in zijn dagboek, op 22 mei. Daarin komen dezelfde facetten van Meursing aan de orde als in de advertentie. Buddingh’ schreef, volgens het boek Dagboeknotities 1977-1985 (De Bezige Bij, 1994): “Eppo Meursing, die ik misschien al vanaf mijn vierde tot mijn vierveertigste als huisarts heb gehad, is afgelopen zondag overleden. Hij was negentig jaar. Hij is heel lang actief gebleven, vooral in de vredesbeweging en als propagandist voor de staat Israël, die hem met de eremedaille Yad Vashem had onderscheiden. Morgen wordt hij in Dieren gecremeerd. Als het niet Stientjes verjaardag (zijn echtgenote, red.) was geweest, was ik er denk ik nog wel heen gegaan.”
Meursing, een van de stilzwijgende, onbezongen jodenhelpers van Dordrecht, was niet meer.
*Aanvankelijk stond hier vanaf februari 2021 dat van het gezin Meursing alleen Catharina (‘Tine’) nog leefde. En dat zij 93 jaar oud was, en samen met haar echtgenoot Joost Jacob Halbertsma (96) nog zelfstandig in Epe woonde. Inmiddels is Catharina overleden, op 3 november 2021, 95 jaar oud. Dit meldde NRC-Handelsblad op 13 november. Het echtpaar Halbertsma was kortgeleden nog verhuisd naar een verpleeghuis in Den Haag. Enkele dagen na zijn echtgenote stierf op 12 november ook weduwnaar Joost Halbertsma. Hij is 97 jaar oud geworden.
Alle kinderen Meursing zijn nu overleden. Dick, het derde kind van de vier, stierf op 3 april 2020 aan covid-19 in een ziekenhuis in Oostende, zo liet zijn weduwe Gerda Meursing-van Utenhove (geboren te Heemstede op 25 -8-1936) destijds vanuit het Belgische kustdorp De Haan weten. Op 14 april 2020 zou Dick negentig zijn geworden. Hij “wandelde nog elke dag vier keer met zijn hond”, schreef Gerda. “Dick was een groot (amateur-)fluitist en speelde in 2017 nog prachtig bij het huwelijk van onze zoon, Diederik Meursing.” Die is huisarts in Kansas in de VS, “naar het voorbeeld van opa Eppo”.
De oudste zoon van het Dordtse gezin Meursing, Eppo Hendrik Meursing, is op 7 juni 2008 in Castricum gestorven, 84 jaar oud. De jongste dochter, Agatha (‘Agaath’) Meursing, is op 85-jarige leeftijd overleden op 11 oktober 2017 in Diever. Ook hun as ligt in het Meursing-Cleyndert-familiegraf in Nieuwendam op het kerkhof van de Nieuwe Kerk aldaar.
stichting werkgroep Stolpersteine Dordrecht
stolpersteine-dordrecht.nl

Gezin 1

Huwelijkspartner: Tettje van Gulik geb. 30 Jan 1898 overl. 20 Juni 1982
Huwelijk: 2 Dec 1922 Wageningen