Johannes van der Elst

Geslacht: Man
Vader: Pieter van der Elst
Moeder: Geertruida Wijnanda Wuestenenk
Geboren: 16 MRT 1888 Groningen
Overleden: 13 Dec 1948 Haarlem
Religie: Ned. Hervormd
Aantekeningen: Tallozen in Haarlem en omgeving werden hevig geschokt, toen zij op die sombere December-namiddag vernamen, dat Van der Elst ten gevolge van een verkeersongeluk dodelijk gewond was. Maar 't waren enige duizenden die op 17 Dec. 1948 uittrokken naar Heemstede om hem, van wie ze gehouden hadden of die ze hadden leren hoogachten om zijn werkzaamheden op zeer verschillende levensgebieden, op zijn laatste gang te begeleiden. De overgrote meerderheid van hen was niet plichtmatig of ambtshalve gekomen. Het was een spontane hulde aan de nagedachtenis van een eenvoudig man, die wars van alle officiële gedoe, van gewichtig-doenerij, als geleerde, als onderwijsman, als kunstenaar, zijn vrienden had gevonden onder Protestanten van allerlei richting, onder R. Katholieken, onder kerkelijken en buiten-kerkelijken. Meer dan iets anders was die ontzaglijke schare van zo verschillende mensen typerend voor de levenshouding van Dr van der Elst.
De jeugd in Groningen, waar zijn Vader Hoofdinspecteur der S.S. was, werd doorleefd in een huiselijk milieu, dat gekenmerkt werd door het warme gemoedsleven in het gezin. Van zijn Moeder erfde hij ongetwijfeld zijn buitengewoon muzikale begaafdheid. In Groningen studeerde hij Romaanse letteren. Daar ook huwde hij met Mejuffr. B.D. de Vries, uit welk huwelijk hun een zoon geboren werd.
Reeds op 23-jarige leeftijd werd de jonge Romanist, die al vroeg de aandacht van zijn leermeester Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave getrokken had, benoemd tot lid der Examen-Commissie voor de akte B voor de Franse Taal en Letterkunde.
De praktijk van het onderwijs leerde hij kennen door zijn benoeming aan het Willem Lodewijk-Gymnasium te Groningen. Van 1920-1930 is hij werkzaam als Conrector van het Christ. Lyceum te Hilversum. De laatste negentien jaren van zijn werkzaam leven zien wij hem als de leider van het Christ. Lyceum te Haarlem, dat allengs uitgroeide tot een zeer grote school. Het spreekt van zelf, dat het rectoraat van een dergelijke inrichting, een taak, die zijn volle liefde had, hem noodzaakte zijn wetenschappelijke arbeid voor een groot deel te laten rusten. Vroeger had het wel eens geschenen, alsof de jonge geleerde een wetenschappelijke loopbaan zou kiezen. In 1920 promoveerde hij aan de Sorbonne op een dissertatie over L'Alternance binaire dans le vers Néerlandais du seizième siècle. De geschiedenis van het vers-onderzoek heeft hem ook in latere jaren beziggehouden. In 1922 volgt zijn promotie aan de Universiteit van Amsterdam. In deze vòòr-Haarlemse periode nam hij o.a. een tijdelijk lectoraat in de Franse Taal en Letterkunde aan de Universiteit te Groningen waar, en publiceerde verscheidene studies in ‘De Gids’, ‘Neophilologus’, ‘De Nieuwe Taalgids’, ‘Stemmen des Tijds’, enz.
In 1921 richtte hij het tijdschrift ‘Het Franse Boek’ op. In Juni 1940 moest de verschijning gestaakt worden. Toen ‘Het Franse Boek’ in 1947 eindelijk weer kon verschijnen, schreef Van der Elst in het eerste nummer ‘Le roseau plie, mais ne rompt pas’. ‘Het H.F.B. richt zich weer op. Hoe kan dat? Liefde voor de Franse geest hield het jaren lang staande, liefde voor de Franse geest helpt het weer op de been.’
Zijn voorliefde, wat het zuiver-literaire betreft, ging uit naar de Franse Protestantse auteurs. Zijn desbetreffende artikelen zijn samengevat in zijn boek Ecrivains Protestants français d'aujourd'hui (1922).
Naast zijn studies over rythme en literatuur hadden ook onderwerpen uit het occultisme zijn blijvende belangstelling (Autour du livre mystique: Balzac et Swedenborg, Paris 1929, etc.).
De bescheiden geleerde en paedagoog heeft officieel ook de erkening van zijn toegewijde arbeid mogen vinden. (Officier de l'Académie de l'Instruction publique, Ridder van het Legioen van Eer, Officier in de Orde van Oranje-Nassau).
Toen door zijn rectoraat te Haarlem zijn werkkracht bijna geheel opgeëist werd door de zorg voor de belangen van docenten en leerlingen, zocht hij in zijn vrije uren vooral geestelijke ontspanning in de ontwikkeling van zijn artistieke aanleg. Naast zijn muziek heeft hij, in de latere jaren van zijn leven, zijn vreugde gevonden in boetseren, tekenen en schilderen. Hij zou met Goethe hebben kunnen zeggen, dat ‘wenn des Lebens Bürde schwer und schwerer drückt’, hij vertroosting vond in de kunst, die hem naar een hogere wereld voerde.
Het zou echter onjuist zijn, als men veronderstelde dat Van der Elst zich in de jaren 1930-1948 uitsluitend bepaalde tot zijn veelomvattende schooltaak èn zijn artistieke productie. Daarvoor interesseerden de mensen hem te zeer, de mensen van verschillende levensopvatting, de zoekers en de werkers, zoals hij er zelf een was. Van der
Elst wist te goed, dat men van gelijkgezinden vaak weinig, van andersdenkenden dikwijls veel voor eigen bezinning opdoet. Derhalve werkte hij enige jaren mede in de ‘Staatsexamencommissie’, terwijl hij ook tot aan zijn dood een zeer gewaardeerd lid was van de Onderwijsraad.
Wie met hem in die beide lichamen mochten samenwerken, zullen niet alleen de herinnering behouden aan de rustige voorname wijze, waarop hij zijn weldoordachte adviezen uitbracht, maar ook aan de mens, die door zijn buitengewone zin voor humor zijn medeleden menig kostelijk moment bezorgde.
Toch was Van der Elst allerminst de opgewekte, blijmoedige natuur, waarvoor tal van mensen, die hem niet van nabij kenden, hem aanzagen.
Van der Elst was in wezen een mens, die innerlijk zeer sterk reageerde op alle ervaringen, die hij opdeed. Hij kon door teleurstellingen in mensen, door te grote inspanning, door ziekte van zichzelf of de zijnen, dagen van sterke depressie beleven, maar steeds was 't dan weer zijn geloof dat hem de kracht schonk zich op te heffen en voort te gaan met het werk, dat voor alles zijn liefde had: de opvoeding van de jonge mensen, die aan zijn zorgen waren toevertrouwd. ‘Hij was’, zegt Dr A.J. Veenendaal, zijn oud-collega aan het Christelijk Lyceum in het Jaarboek ‘Haarlem 1948’, ‘schoolleider met hart en ziel. Voor zijn leerlingen geen man van de harde hand, maar een vormer, een opvoeder bij de gratie, wiens wonderbaarlijke invloed op jonge mensen niet berustte op een handig ‘ze doorhebben,’ maar voortkwam uit warme belangstelling’.
Een treffend getuigenis daarvan bezitten wij in het fraai uitgegeven In Memoriam, waarmee het Christelijk Lyceum in al zijn geledingen de nagedachtenis van de overleden Rector geëerd heeft.
De Redactie merkt op, dat alle medewerkers in dat boekje ‘allen, onbewust, de mens in Rector Van der Elst op de voorgrond geplaatst hebben.’
Dat is ook hetgeen toch steeds het allerbelangrijkste is: de mens.
En zij, die hem goed gekend hebben of zijn vriendschap mochten verwerven, zullen hem in de geest altijd weer voor zich zien als de mens, die steeds trachtte te helpen die andere mens, die in zorg en moeilijkheden zat, als de man, die zo goed kon luisteren, omdat zijn warm hart, zijn vrome geest, hem dat mogelijk maakte.
En van zeer verschillende kanten kwamen zij tot hem (of hij ging tot hen ondanks zijn vaak wankele gezondheid): gelovigen en ongelovigen. Verdraagzaamheid was een van zijn voornaamste karaktertrekken. Zij was niet - gelijk dit vaak het geval is - geboren uit een zucht naar populariteit - zij was de consequentie van zijn diepste overtuiging, dat wij allen zoekenden zijn op deze aarde.
Ofschoon hij een zeer principieel man was (overtuigd Christen zonder zich ooit binnen één kerk op te sluiten; politiek: sterk sympathiserend met de Partij v.d. Arbeid), trachtte hij steeds in conferenties en bijeenkomsten tegenstellingen te overbruggen, en te streven naar synthese in het belang van de toekomst van ons volk.
Men zou zich echter zeer vergissen, indien men hem om zijn gemoedelijkheid en zijn aangename omgangsvormen hield voor een man, die maar al te gemakkelijk alle dingen met zijn beginselen meende te kunnen verenigen. Dat heeft zijn houding in de oorlogsjaren getoond. Nooit of te nimmer was Van der Elst agressief van aard. Hij was er altijd op bedacht conflicten te vermijden en naar een of andere oplossing van gerezen moeilijkheden te zoeken.Zo was ook zijn houding in de jaren 1940-'44. Toen echter de Duitsers van hem eisten, dat hij leerlingenlijsten zou uitleveren, kwam naar voren, dat hij in de grote dingen van het leven nooit zou transigeren: hij weigerde. Wanneer hij naar Amersfoort gebracht wordt, schrijft hij uit de trein in een clandestien briefje aan de zijnen de typerende woorden: ‘Ik ben gezond, zonder depressie, want deed mijn plicht.’ Zijn vriend en medegevangene, Ds. G.A. Barger, heeft later aan zijn graf getuigd, hoe, terwijl zij in het concentratiekamp veel dingen zagen en ondergingen, die hen zeer drukten, Van der Elst toch steeds een van de eersten was, die weer lachen en moed vatten kon, en ook zijn medegevangenen steunde door zijn belangstelling.
Hij ‘deed zijn plicht’, maar, toen hij na meerdere weken terugkeerde, had hij droevige ervaringen te verwerken, die hem meer geschokt hebben dan wat de vijand hem aangedaan heeft. De levendige sympathie, die hem echter van de zijde zijner leerlingen en van de meest verschillende kanten betoond werd, hebben hem de kracht gegeven als Rector verder te werken. Vergevensgezindheid kenmerkte zijn wederoptreden.
In 1947 heeft Van der Elst een rugoperatie ondergaan, die hem eindelijk verloste van pijnen, die hij jaren lang te verdragen had.
Dan begint aan het einde van dit leven nog een zeer gelukkige tijd.
Zijn 60ste verjaardag was de aanleiding, dat uit heel het land allerlei mensen samenkwamen, die, hoe verschillend zij ook waren, behoefte hadden om uiting te geven aan hun gevoel van genegenheid voor de man, die door zijn ruime menselijkheid zich zoveel vrienden gemaakt heeft. Het was bij die gelegenheid, dat zij een uitgave hebben doen verschijnen van 24 reproducties van zijn werk, op voortreffelijke wijze ingeleid door Dr. H. Schmidt-Degener. Later volgde nog een tentoonstelling van zijn tekenwerk, waarbij de Directeur van het Frans Hals-Museum, de Heer H.P. Baard, in een zeer verzorgde rede er op wees, dat wij door dit werk ‘ons geleid weten door een wereld, waarover de géést vaardig is en waarvan de vorm wordt bepaald door de harmonie die met deze geest inhaerent is. In dit werk toch zijn de diepten te peilen, die wij in het gladde en bonte oppervlak van een groot gedeelte der hedendaagse kunstproductie zozeer ontberen.’
Merkwaardig genoeg ontwaakte in deze laatste en zo gelukkige periode van zijn leven wederom zijn filologische belangstelling. Een grote studie over de betekenis van het affect van het woord werd opgezet, maar bleef helaas onvoltooid.
In de praktijk van het schoolleven trachtte hij een zekere vernieuwing op paedagogisch gebied door te voeren en met enthousiasme kon de 60-jarige vertellen over zijn verdere plannen. Verstard en vastgelopen in de dagelijkse sleur van het schoolleven was hij zeer zeker niet. Zijn streven werd ten volle gewaardeerd gelijk op zeer duidelijke wijze bleek bij de viering van het 30-jarig bestaan van het Christ. Lyceum.
Toen kwam het einde. Gedragen door een onwankelbaar geloof, had hij dit leven aanvaard in zijn totaliteit van vreugde en smart. Hij zag het vòòr alles als opdracht. Zo kon hij veel geven aan de zeer velen, die zijn beeld in de stille uren van hun verdere levensweg weer voor zich zullen zien.
Hij had een rijk leven, maar hij heeft ook het onze verrijkt door het geluk deze goede en wijze mens gekend te hebben.
G. Ras
Lijst van geschriften
1915 Het Isochronisme in het Nederlandse vers. De Nieuwe Taalgids, IX, 1.
1915 Hoger Rythme. De Nieuwe Taalgids, IX, 3.
1916 L'alternance binaire dans le vers français et l'oreille germanique. Neophilologus, II.
1917 De eenheid van handeling; proeve ener grafiese analyse. De Nieuwe Taalgids, XI.
1917 (In samenwerking met Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave en J.L. Pierson) Le livre français en Hollande.
1919 De hervorming van de Nederlandse versbouw (1550-1625). Neophilologus, V, p. 25.
1919 Notes généalogiques sur la famille de Jean van der Noot. Neophilologus.
1920 L'alternance binaire dans le vers néerlandais du seizième siècle. Thèse Paris.
1920 Avènement d'âmes. De Gids, 1 April.
1920 Gaston Riou en het jonge Frankrijk. De Gids, 1 December.
1921 De Franse Taal. Groningen, Noordhoff.
1921-1927 Het Fransche Boek.
1922 Ecrivains protestants français d'aujourd'hui. Groningen.
1929 Autour du Livre Mystique: Balzac et Swedenborg. Revue de littérature comparée.
1933 De rithmiese periode in het Nederlandse vers. Mélanges Salverda de Grave.
Voor verdere bibliografie vergelijke men: J.W. van Melle en Dr.A. J. Veenendaal, Het Wetenschappelijk werk van Dr. van der Elst (in In Memoriam, uitgave Christelijk Lyceum, 1949, p. 14 ff.) en: Dr. A.J. Veenendaal, Dr. Johannes van der Elst (in Jaarboek Haarlem, 1948, Erven Bohn, p. 36 ff.).

Gezin 1

Huwelijkspartner: Bertha Dorothea de Vries geb. 1895
Huwelijk: 27 MRT 1918 Groningen