Werner Hendrik Staverman

Geslacht: Man
Vader: Aaldert Jan Staverman
Moeder: Maria van Baaren
Geboren: 3 Dec 1881 Twello
Overleden: 19 Nov 1956 Deventer
Aantekeningen: Werner Hendrik Staverman is uit het onderwijs geboren en in het onderwijs opgevoed. Zijn vader, van wie hij de uiterlijke en innerlijke signatuur heeft geërfd, was hoofd van de dorpsschool te Twello bij Deventer; een van die eerbiedwaardige volksopvoeders, die door hun eenvoud en soberheid, stiptheid en nauwgezetheid, door hun steeds werkzaam gevoel voor orde en plicht het voorbeeld zijn voor hun omgeving.
Wanneer wij ons de vraag stellen, wat wel de beweegreden mag zijn geweest, dat de zoon letteren is gaan studeren, hetgeen vrijwel automatisch betekende, dat hij leraar zou worden, dan wil het ons voorkomen, dat bij de liefde voor de wetenschap van het woord ook meegewerkt heeft een eigenschap, welke men als zijn sterkst sprekende karaktertrek mag beschouwen. Wij bedoelen de trouw, de gehechtheid aan hetgeen eenmaal zijn genegenheid had verworven. De zoon van het schoolhoofd werd directeur van een Hogere Burger School en wel in dezelfde plaats, waarin hij als gymnasiast in de onmiddellijke nabijheid van het ouderlijke huis zijn eerste leerjaren had doorgebracht. Twee vereerde voorbeelden stonden hem bij zijn beroepskeuze voor ogen: zijn vader en de conrector van het Deventer gymnasium, dr. A.J. Kronenberg, een patriarchale figuur, wiens invloed op de levenshouding van zijn leerling gedurende diens gehele leven zich bestendigen zou.
Te Deventer heeft dr. W.H. Staverman geleefd; te Deventer is hij gestorven.
Deze trouw aan de geboortegrond breidde zich uit tot een welgefundeerd nationalisme. Staverman voelde zich Nederlander en sloot het ‘Grootnederlandschap’ hierbij in. Een figuur als Potgieter, die hij als de grootste dichter na Vondel beschouwde, heeft hem levenslang gefascineerd. Zijn laatste geschrift, dat hij nog op zijn sterfbed voor de Nieuwe Taalgids heeft bijgedragen, was aan Potgieter gewijd. Met onverzettelijke volharding heeft hij zijn strijd gevoerd voor de zuiverheid en het behoud van de Nederlandse taal en de Nederlandse zeden.
Wie hem in de hem typerende levenshouding ten voeten uit wil leren kennen, leze zijn als weerslag op de oorlog en bezetting na de bevrijding gepubliceerd geschrift over Het Nederlands Volkskarakter. Hij waarschuwt daarin, dat hij minder vleiende dingen zal zeggen en hiermee velen zal ergeren, maar hij meent, dat het beter is harde waarheden te spreken dan ze te verbloemen. Er is moed voor nodig om ons volk onaangename zaken te zeggen, maar hij verklaart, ‘dat ik deze moed heb geput juist uit liefde voor dat volk waarmee ik me sterk verbonden voel’.
De moed om harde waarheden te zeggen, heeft Staverman bezeten, en hij heeft de daarmee uitgelokte ergernis aan den lijve ervaren. De onwankelbare trouw, waarmee hij vasthield aan de door hem als juist bevonden beginselen en methoden, gaf hem een schijn van starheid en eigenwijsheid; zijn absolute afkeer van elk compromis bracht hem menigmaal in conflict. Ook heeft niet ieder begrepen, dat zijn conservatisme, dat zich mede openbaarde ten opzichte van de politieke en sociale vraagstukken, ontsproot aan ‘behoud’-zucht in de edele zin van het woord.
Hij kantte zich tegen wat hij noemde de buitenmatige verwenning van ons volk, dat door overmaat van zekerheden zijn geest- en zielskracht dreigt te verliezen. Door het teveel leunen op de staat blijft er te weinig over voor de persoonlijkheid; ook op zijn bijzonder terrein, bij het onderwijs, zag hij de persoonlijke verantwoordelijkheid bij de leerlingen zowel als bij de leraren en ouders te kort gedaan door het gereglementeerde collectivisme.
Voor morele laksheid en ongedisciplineerdheid trachtte hij ook als leraar zijn leerlingen te behoeden. Hoewel hij fel tegenstander was van de opvatting, als zou de school behalve het aankweken van kennis ook de vorming van het karakter tot taak hebben, drukte hij door zijn persoonlijkheid een ethiserend stempel op zijn onderwijs. ‘De school’, zegt hij in een geschrift over School en karaktervorming, ‘werkt wel karaktervormend, maar doet dit niet opzettelijk, evenmin als het leger, de werkplaats, fabriek, bureau of kantoor. De stelling, dat de school voor de karakters van de kinderen moet zorgen, is een aanmatiging van de zijde der school, voortkomend uit haar imperialistische neiging, maar tevens een belediging voor de ouders’.
Staverman stond bekend als een streng leraar, die niets door de vingers zag en ontoegankelijk was voor een gemakkelijk excuus. Maar zijn nauwgezet rekening houden met het persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel ontsproot ook weer aan zijn eerbied voor de mens in de leerling, bij wie hij de gemakzuchtig sluimerende krachten wilde wekken. Velen van zijn oud-leerlingen hebben in hun later leven getuigd, hoeveel zij aan zijn ogenschijnlijk hard, maar in wezen menslievend mild optreden te danken hebben gehad.
Want innerlijk was deze uiterlijk wel eens wat stroeve figuur een gevoelig man, zeer ontvankelijk voor blijken van sympathie en antipathie; genietend van wat het leven in en buitenshuis oplevert voor wie er oog voor heeft; vatbaar voor humor, waaraan hij in zijn bloemlezing Humor en humoristen speciale aandacht gewijd heeft, en voor het anecdotische, waarmee hij zijn lessen en gesprekken placht te kruiden.
In 1907 is hij te Groningen, waar hij onder de professoren Van Helten, Symons, Kern en Bussemaker letteren gestudeerd heeft, gepromoveerd op een proefschrift over Robinson Crusoe in Nederland, waarna hij als leraar aan de Rijks Hogere Burger School naar zijn geliefd Deventer huiswaarts keerde. Wat eenmaal zijn belangstelling had, liet hij niet los. Terwijl menigeen het min of meer toevallig onderwerp van zijn dissertatie na het verkrijgen van de doctorstitel vaarwel zegt, bleef dr. Staverman heel zijn leven door Robinson Crusoe getrouw. Nergens ter wereld vindt men vermoedelijk zulk een uitgebreide verzameling Robinsonades in allerlei vorm en allerlei talen, als deze vorser verzameld heeft en welke door hem aan de bibliotheek der Groningse rijksuniversiteit is afgestaan, wederom als een blijk van gehechtheid aan het verleden.
Van 1908 tot 1916 heeft Staverman Deventer verlaten voor een leraarsbetrekking eerst aan het gymnasium te Sneek (1908-1911) en daarna aan de Gooise Hogere Burger School te Bussum (1911-1916). Te Deventer is hij tenslotte directeur geworden, als hoedanig hij in 1947 met pensioen is gegaan, om zich verder met onverzwakte werkkracht te wijden aan de buitenschoolse werkzaamheden, die hij voorheen in zijn vrije tijd op zich nam.
Wat heeft hij al niet op schrift gezet of in de vorm van lezingen gepopulariseerd! Schoolboeken over Nederlandse literatuur en geschiedenis; bijdragen in dagbladen en tijdschriften als de Nieuwe Rotterdamse Courant, het Deventer Dagblad, de Gids, de Nieuwe Taalgids, het Tijdschrift voor de Gesehiedenis, het Zeeuws Tijdschrift, het Jaarboek voor Overijsel, de Vacature, Wetenschap en Samenleving, Driemaandelijkse Bladen; lezingen voor het Nut en de Volksuniversiteit; referaten en inleidingen voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de Philologen-congressen, waarvan hij ook wel de verslagen maakte voor de grote dagbladen.
Merkwaardig is zijn bijzondere belangstelling geweest voor het detective-verhaal, waarover hij lezingen heeft gehouden en waarover in de Nieuwe Taalgids van zijn hand een opstel is verschenen, dat in het orgaan Mysterie Detective herdrukt is.
Een opsomming van hetgeen hij in het verenigingsleven zowel buiten als in zijn woonplaats heeft verricht, vult dit beeld van een werkzaam leven nog aan. Staverman is voorzitter geweest van het Vondel-comité, van de Vereniging van Academisch gevormde Leraren, van de Deventer afdeling ‘Door de eeuwen trouw’, het plaatselijk wetenschappelijk gezelschap Panta, de Deventer Rotary-club, de Commissie voor Franse cursussen. Vele jaren was hij diaken en kerkvoogd van de Ned. Hervormde Gemeente. Nog in 1955 heeft hij, de bezwaren van zijn ziekte trotserend, als gecommitteerde de eindexamens bijgewoond. Nee!, hij liet niet los waarvoor hij zich eenmaal gegeven had.
In dit alles is hij zichzelf gebleven, de stabiele, punctuele, werkzame en waakzame, onwrikbare en strijdbare figuur, die op zijn langdurig, pijnlijk en uitzichtloos ziekbed de moed en de geestkracht heeft weten te handhaven, waarvan heel zijn leven een getuigenis is geweest.
H.G. Cannegieter
Lijst van geschriften
1907 Robinson Crusoe in Nederland, een bijdrage tot de geschiedenis van de roman in de XVIIIe eeuw.
1919 Potgieters Lief en Leed in het Gooi.
1929 Inleiding bij Vondels Gijsbrecht (in de Bibliotheek van Nederlandse schrijvers).
1930 Journaal van Bontekoe.
1931 Uit de Litterarische Fantasien en Kritieken van Cd. Busken Huet (samen met C.G.N. de Vooys), 2 dln.
1935 De Kern, leesboek voor de hoogste klassen (samen met dr. W. van den Ent).
1936 Proza en Poëzie, leesboek voor de laagste klassen.
1938 Potgieter, Bloemlezing, 2 dln. (tweede druk van een bewerking door dr. J.B. Schepers).
1938 De Geschiedenis van Nederland, 2 dln.
1940 Vijf Portretten van Nederlanders door Conrad Busken Huet (in de Bibliotheek der Nederlandse Letteren).
1940 Humor en Humoristen (in de Bibliotheek Dietse Letteren).
1946 Het Nederlandse Volkskarakter.
1950 School en Karaktervorming.
1956 Slecht Nederlands (samen met dr. W.L. Brandsma).
Bijdragen als medewerker aan twee literatuurgeschiedenissen: Dichterschap en Werkelijkheid, en Panorama der Nederlandse Letteren.
Tijdschrift- en Krantenartikelen.
H.G. Cannegieter

Gezin 1

Huwelijkspartner: Betsij Keijzer geb. 21 Jan 1884
Huwelijk: 28 Dec 1908 Hilversum