Wolter Wagter Smitt

Geslacht: Man
Vader: Jacobus Smidt
Moeder: Hendrikje Wagter
Geboren: 2 Juni 1804 Steenwijk
Overleden: 8 Sept 1846 Zwolle
Beroep: tweede luitenant, predikant
Aantekeningen: Vier Predikanten uit een vermaard domineesgeslacht
De familie Smitt - later Sillevis Smitt - was een bekende domineesfamilie, het nageslacht van de X-/onverschrokken zaakverdediger der Afscheiding, Wolter Wagter Smitt. Nauw bevriend met ds. H. de Cock speelde W.W. Smitt een belangrijke rol in de Afscheiding van 1834. In 1838 zou er een breuk ontstaan tussen deze twee vrienden. Smitt werd voorganger bij de ''kruisgezinden''. Na zijn Overlijden in 1846 nam ook zijn zoon, Willem Gerrit Smitt een zeer vooraanstaande positie bij de kruisgemeenten in. Ds. W.G. Smitt was nauw betrokken bij de vereniging van de kruisgemeenten en de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk. Zijn zoon. Petrus Abraham Elisa Smitt voegde aan zijn achternaam de naam van zijn moeder toe. Hij is vooral bekend geworden als schrijver van het Handboek voor de Heilige Geschiedenis. Later werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Vrije Universiteit. De laatste hier besproken predikant uit het geslacht is Johannes Hendrik Sillevis Smitt. Hij was de eerste Nederlandse Vlootpredikant en hem werd in 1966 de eer gegund de preek bij het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus te houden.
Wolter Wagter Smitt (1804-1846)
Jeugd
Wolter Wagter Smitt werd op 2 juni 1804 in Steenwijk geboren als tweede kind van Jacobus Smitt en Hendrikje Wagter. De familie Smitt dreef een winkel in Steenwijk.
In december 1835 vond in Steenwijk de afscheiding van de hervormde kerk officieel plaats. Wolter Wagter Smitt was de eerste ondertekenaar van de afscheidingsverklaring.
Wat de maatschappelijke positie van Smitt betreft: hij werd op 4 oktober 1829 aangesteld tot sergeant-majoor bij de Overijsselse schutterij. Een jaar later werd hij zelfs bevorderd tot tweede luitenant. Zijn afdeling werd in 1830-1831 gestationeerd in Zeeuws-Vlaanderen. Van daaruit nam hij tijdens de Belgische opstand deel aan militaire acties in België.
In Zwolle
In 1835 werd Smitt overgeplaatst naar Zwolle. Hij nam daar de garnizoensdienst waar. Dit zou hij doen tot 31 augustus 1839, de dag waarop de Zwolse schutterij werd ontbonden. Hij vestigde zich, samen met zijn vrouw Lamberta Lindeboom, met wie hij op 24 maart 1836 in Raalte was getrouwd, in de Diezerstraat. Zij hadden daar een winkel in
manufacturen.
Op 11 juni 1835 was in Zwolle een afgescheiden gemeente door ds. H. de Cock geïnstitueerd. Smitt en later ook zijn vrouw, Sloten zich uiteraard hierbij aan. Hij werd aangesteld tot vaste oefenaar. Naast zijn officiersfunctie en oefenaarschap, zag Smitt in 1835 kans om twee brochures te schrijven. Deze werden uitgegeven door J. van Golverdinge, uitgever en boekhandel in de Papestraat te ''s-Gravenhage. Het eerste geschrift luidde: Het zaad des geloofs vrij­ moedig gestrooid op den akker des Heeren tegen het onkruid onzer dagen. Opgedragen aan alle beminnaars der gereformeerde leer in Nederland. In de vorm van samenspraken werden de onderling verschillende opvattingen verduidelijkt. Smitt zet hierin onomwonden uiteen dat het niet voldoende is om geloofszaken met alleen het verstand te verstaan, maar dat deze bij bevinding moeten worden gekend, wil men gegronde uitzichten hebben op de eeuwigheid. Deze overtuiging, die volgens Smitt de zuivere leer van de gereformeerde vaders was, zou hij in zijn verdere leven sterk beklemtonen.
Dat hij zich in de Kerkelijke strijd van die dagen mengde, blijkt wel uit zijn tweede geschrift dat luidde: Is verwerping van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur al dan niet noodzakelijk geworden? Beide brochures behoren tot de beste ''vlugschriften'' van die tijd. Niet voor niets schreef ds. De Cock eens: ''De stukjes van den verstandigen en moedi­ gen Luitenant W.W. Smitt, gelijk Cornelius zoowel geestelijk als ligchamelijk een krijgsman.''
Smitt was in de begintijd van de Afscheiding een bijzondere vriend van ds. H. de Cock. Bekend is, dat hij op 2 februari 1835 ds. De Cock tijdens zijn gevangenschap in Groningen heeft opgezocht. Ook maakte hij samen met ds. De Cock in de zomer van 1836 een reis naar het toenmalige eiland Urk. Daar aangekomen vroeg Smitt aan burgemeester Nentjes van dat eiland of ze de hervormde kerk mochten gebruiken. Tevens vroeg hij of de burgemeester ook naar de kerkdienst wilde komen. Hun verzoek werd geweigerd maar desalniettemin gingen De Cock en Smitt in een geheime bijeenkomst om de beurt voor. Later werd Smitt hiervoor door de rechtbank van Hoorn met ƒ 100, - beboet.
Kerkelijke strijd
De eerste scheuring in de afgescheiden kerken vond plaats op 18 juni 1838. Er was veel verzet gerezen te-
gen de nieuwe kerkorde die de Dordtse kerkorde van 1619 moest vervangen.
Smitt was zelf verder uiterst bevreesd, dat het ingeslopen gedachtegoed (met name geformuleerd onder de invloed van ds. H.P. Scholte), dat alle gedoopten als zalig moesten worden beschouwd, totdat het tegendeel zou blijken, de afgescheiden kerken zou gaan beheersen. Deze leer was volgens hem meer pelagiaans dan gereformeerd. Alleen zij die bevindelijk hun verloren toestand voor God hebben leren verstaan en dadelijk overgeplant zijn in Christus, zouden zalig worden. Smitt had hiervoor een breuk in de kerk over. Zelfs ook een breuk met zijn geliefde vriend van het eerste uur: ds. Hendrik de Cock.
Predikant
De protesterende partij met Smitt, later ''kruisgezinden'' genoemd, zat niet stil. Reeds op 28 juni 1838 kwam zij ten huize van Tobias van Ommen te Zwolle bijeen. Hier werd besloten tot heruitgave van de Dordtse kerkorde. Op 11 juni 1840 werd een ''Algemeene Kerkvergadering der Dordtsche Gereformeerde Gemeenten'' ten huize van boer Jochem Kok in Mastenbroek belegd. Zestig afgevaardigden van dertig gemeenten waren aanwezig.
Onderwijzer/oefenaar D.J. van der Werp uit Uithuizermeeden werd preses en oefenaar W.W. Smitt van Zwolle scriba van deze vergadering. Nadat allereerst besloten was niet op het herenigingsverzoek van de verlaten broeders in te gaan, kwam nu uitvoerig de zaak van de voorziening in de bediening van de sacramenten aan de orde. De kruisgezinden beschikten wel over bekwame oefenaars zoals Smitt en Van der Werp, maar niet één predikant had zich aan hun zijde geschaard. Dit werd inmiddels als een groot gemis ervaren.
Na overweging werd uiteindelijk vijf broeders een voorstel voorgelegd, ''dat zij zouden dienen als leeraars voor de Gemeenten onder het Kruis.'' Deze namen het voorstel van de gemeente over. De vijf broeders waren: A. Schouwenberg en W.W. Smit van Zwolle, D.J. van der Werp uit Uithuizenmedum, P. Wachtendonk van Gouda en F. Drok uit Smilde.
Op zondag 14 juni 1840 had ten huize van aannemer Joh. Ridderinkhof (thans Thorbeckegracht nr. 49) te Zwolle de bevestiging plaats. In de morgendienst werden W.W. Smit en D.J. van der Werp door ouderling A. Schouwenberg in het ambt van herder en leraar bevestigd. In de avonddienst legde Smitt aan Schouwenberg de handen op. Wachtendonk en Drok hadden inmiddels afgehaakt.
Na enige tijd keerde Van der Werp zich van de kruisgezinden af en legde ook Schouwenberg zijn ambt neer, maar Smitt handhaafde zich en bleef alleen op zijn post achter.
Tegen deze bevestiging brak een storm van protest los. Later zou deze
bevestiging voortdurend iiet grote struikelblok zijn voor de eventuele vereniging met de christelijke afgescheidene gemeenten.
Inmiddels kreeg Smitt een tweede beroep van de gemeente Zalk, een landelijk plaatsje aan de IJssel tussen Zwolle en Kampen. Op 21 augustus 1841 deed hij daar zijn intrede. Buitenleden, die in Zwolle woonden, kerkten ook bij hem. Soms ging hij ten behoeve van deze Zwolse leden ook voor in zijn huis in de Diezerstraat. Daar Smitt geen honorarium van zijn gemeente ontving, verdiende zijn vrouw de kost voor het gezin met de winkel in manufacturen.
De definitieve consolidatie tot een hechter kerkelijk samenleven van de kruisgemeenten kwam tot stand met de eerste ''Algemeene kerkelijke vergadering van de Oud Gereformeerde • Kerk in Nederland'', welke werd gehouden op 4 en 5 juni 1844 te Linschoten. Daar waren reeds tien kruisgemeenten bijeen. Smitt werd het presidium verleend. Het volgende jaar werd er weer een algemene vergadering gehouden, nu te Rotterdam van 9 tot en met 12 september. Smitt werd het scribaat opgedragen. Door deze vergadering werd besloten ''dat er een stukje worde opgesteld, en namens de Vergadering worde uitgegeven, behelzende eene zamenspraak over onze Kerkelijke stand, tegen over de Christelijke afgescheidenen en de zogenaamde hervormde kerk''. Smitt kreeg de opdracht, want reeds op 15 oktober 1845 verscheen zijn geschrift: Waar openbaart zich de Gereformeerde Kerk in Nederland? Opmerkelijk is, dat Smitt hierin de opvatting van ''het algemeen en welmenend aanbod van genade'' verwierp. Hij beriep zich hiervoor op de theoloog J. van Woensel met zijn Zedige bedenkingen over de Algemeen en Weimenende Aanbieding in het Evangelie (Amsterdam 1761). Smitt was van mening, dat predikers die het welmenend aanbod van genade voorstonden het geloof aan de hoorders opdrongen. De bedoeling hiervan was - volgens Smitt - de onderhandelingen tussen God en de uitverkoren zondaar weg te redeneren om daardoor het bevindelijk christendom de bodem in te slaan.
Smitt moet hard hebben gewerkt. In een record-tempo schreef hij deze brochure. Daar kwam bij, dat hij al het ambtelijke werk in het noorden en oosten van het land moest venichten. In de strenge winter van januari 1844 zag hij er niet tegenop om in Rotterdam een gemeente te stichten en oefenaar C. van den Oever (1802-1877) te bevestigen. Deze Van den Oever zou, na Smitt, de leiding van de kruisgemeenten gaan overnemen.
Onverwacht overlijden
Aan zijn zeer werkzame leven kwam onverwacht een einde. Zondag 31 augustus 1846 had hij ''s morgens gepreekt over Psalm 73:3: Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der godelozen vrede.'' ''s Avonds preekte hij over zondag 48 van Heidelbergse Catechismus, de tweede bede van het Onze Vader: Uw Koninkrijk kome.'' Thuisgekomen werd hij niet goed. Iets meer dan een week later, op 8 september, overleed hij op de leeftijd van 42 jaar. Smitt werd begraven op de begraafplaats Bergklooster van de Sint Agnietenberg, even buiten Zwolle (nu Berkum). Nog steeds is zijn grafsteen daar te vinden. De letters zijn inmiddels weggesleten, maar eens stond erop geschreven: Hier rust het stoffelijk overschot van W.W. Smitt, ontslapen in den Heere den 8 september 1846.'' Smitt liet zijn vrouw met vijf kinderen achter. Zij was in verwachting van haar zesde kind. Dit kind zou op 12 januari 1847 geboren worden.
Op 13 september 1846 hield ds. C. van den Oever van Rotterdam de lijkpredikatie te ''s Heerenbroek ten huize van ouderling Zwier Stoel naar aanleiding van de tekst Joh. 5:35: Hij was een brandende en lichtende kaars.'' Smitt was een bevindelijk prediker geweest. Hiervan getuigen nog twee nagelaten predikaties: Gods goedheid bewezen aan het Israël dat rein van hart is'' (Psalm 73:1) en een preek: Mijn genade is U genoeg'' (2 Cor. 12:19b). Zijn gedachtegoed leeft voort in de rechterflank van de gereformeerde gezindte. De kaars was wel gedoofd, maar het licht van Gods Woord zou onder andere door zijn zoon Willem Gerrit verder gedragen worden.
[ ... ]
Graag spreek ik mijn dank uit jegens de heer F. Rozemond van de Archiefdienst van het Dienstencentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Leusden.
W.W. Smitt (1804-1846) en zijn nakroost
C.M. Kwantes
digibron Gereformeerde gezindte / digibron.nl

Gezin 1

Huwelijkspartner: Lamberta Lindeboom geb. 1808 overl. 13 Jan 1884
Huwelijk: 24 MRT 1836 Raalte
Kinderen:
  Jacobus Everhardus Smitt Male geb. 17 Juni 1837 overl. 12 Apr 1873