Eugenius Cesar Segers

Geslacht: Man
Vader: Joannes Cornelius Segers
Moeder: Paulina Jacoba Gislena Jacobs
Geboren: 6 OKT 1834 St.Nicolaas, België
Overleden: 2 Aug 1907 Bad Ems, Duitsland
Aantekeningen: SEGERS, EUGENIUS CÉS AR (zich in Nederland E. Cesar Segers noemend), * St. Nicolaas (België) 6 okt. 1834, t Bad Ems 2 aug. 1907 Zn. van Joannes Cornelius Segers, heel- en vroedmeester, en Pauline Jacoba Gislena Jacobs. Stud. R.K. Klein- en Grootseminarie Gent 1852. R.-k. priester 1858. Professeur a 1'Institution de St. Joseph [Normaalschool] St. Nicolaas 1858-1862. Stud. theol. Utrecht 1864. Herv. pred. Leersum 1865-1866. Waals pred. Groningen 1866-1874. Herv. pred. Leiden 1874-1894 (emer.). Hij huwde te Utrecht op 4 juli 1865 met Maria Frederica Dorothea Westhoff (1836-1902).
S.' ouders waren vooraanstaande rooms-katholieken. Hijzelf wekte al vroeg verwachtingen, toen hij tijdens zijn studie regelmatig palmares won. Zijn rapport ter gelegenheid van de priesterwijding vermeldde t.a.v. vrijwel alle observationes „bene", zijn „fortuna" was „sufficiens". Als docent godsdienst, Frans, aardrijkskunde en geschiedenis werd hij verbonden aan de plaatselijke normaalschool, onderdeel van het seminarie. De school was in 1839 gesticht om te voorzien in de behoefte aan onderwijzers, organisten en kosters.
In Gent werkte in dienst van de Belgische Chr. Zendingskerk de evangelist A. van Schelven (1814-1900). Deze oefende op S. een beslissende invloed uit, die leidde tot zijn overgang wegens onoverkomelijke bezwaren tegen clericale macht en mispraktijk. Geholpen door Van Schelven verliet S. incognito zijn kerk, vaderland en vrienden. Hij zocht asiel bij O.G. Heldring en werd herv. lidmaat (1862-1863). De schok in de R.K. kerk was groot. Bij S.' excommunicatie (1863) werd in het intrederegister van het Groot-Seminarie het judicium opgenomen: „Apostata factus et miserrime".
Levenslang heeft S. zich tegen roomskatholicisme verzet. Hij werd in Holland secretaris van de Gustaaf Adolf-Vereniging. Zijn toespraak Het eeuwig Evangelie (1886) gaf een duidelijk getuigenis. Toch bleef S. met België voeling houden. In 1880 ontving hij nog een beroep naar de prot. gemeente van St. Maria Hoorebeeke. Enkele malen vertegenwoordigde hij de herv. kerk bij gebeurtenissen over de grens. In 1885 riep hij de herv. predikantenvergadering op, zich bewust te zijn dat Nederland de reformatoi ische kerk en belijdenis aan België dankt.
In Hemmen/Zetten bracht S. een jaar door en genoot van het werk in de gestichten. Hij werd lid van de hoofdcommissie van „Talitha Kumi". O.G. Heldring bracht hem in contact met figuren uit reveil en inwendige zending. S. werd een fervent apologeet van G. Groen van Prinsterer, „confessioneel" en „antirevolutionair". Bij Groen mocht hij geregeld aankloppen om financiële steun voor projecten. S. werd door Groen gewaardeerd, diens brief na ontvangst van S.' toespraak ter gelegenheid van het jubileum der Leidse universiteit getuigt ervan. In Groningen maakte S. Groen deelgenoot van de oprichting van het tijdschrift De goede belijdenis, dat „buiten de bestaande kerkelijke partijen om (...) de harten van allen voor den Heer wilde winnen". In strijd met de doelstelling werd het tijdschrift echter in 1867 orgaan van de orthodoxe kiesvereniging.
S.' interesse en werkkracht gingen uit naar grootschalige arbeid. Hij zette zich in voor chr. onderwijs en zending. S. was 1 mei 1868 aanwezig bij de baanbrekende vergadering van de Vereniging voor chr. nat. schoolonderwijs; te Leiden richtte hij een chr. school op. S. wijdde zich zowel aan het Noordelijk als aan het Zuidelijk zendingsfeest en werd uitgenodigd directeur te worden van het zendingsseminarie te Depok. In de synode pleitte hij ervoor, zendeling-leraren grotendeels vrij te stellen van het evangelistenexamen. Met de Conf. Vereniging werkte hij aan de uitzending van de evangelist P.J.Mets naar Duisburg, om vanuit de Diakonenanstalt pastorale verzorging te geven aan de Ned. gastarbeiders ter plaatse.
Voor de inwendige zending maakte S. zich verdienstelijk door met zijn echtgenote op de Pieterskerkgracht te Leiden in 1881/1882 een doorgangshuis op te richten voor ongehuwde moeders die - als ze berouw toonden - werden opgenomen onverschillig van waar zij kwamen en tot welk kerkgenootschap zij behoorden. Mevrouw S. nam de taak van directrice op zich, S. zelf werd voorzitter. In het eerste jaar van zijn bestaan nam het doorgangshuis reeds 22 vrouwen op.
Een heftig conflict ontstond in 1882 tussen S. en H. Pierson over de vraag of een gesticht als „Talitha Kumi" mocht worden ingezet in de strijd die Pierson voerde, naar eigen zeggen geheel in de lijn van Heldring, tegen de overheid die prostitutie sanctioneerde. S. betoogde dat het juist in de geest van Heldring was zich te beperken tot liefdadigheid.
S.' organisatietalent en kennis van canoniek recht zijn van nut geweest bij talrijke kerkelijke bestuursfuncties. In het Leidse Diakonieweeshuis was hij voorzitter van de regenten. Van het prov. kerkbestuur van Zuid-Holland werd hij in 1875 lid, in 1880 vice-president, in 1892 president. Regelmatig is hij tussen 1880 en 1894 lid geweest van de synode der herv. kerk en was hij actief in haar organen, o.a. het algemeen college van toezicht en de commissie van voordracht ter benoeming van kerkelijke hoogleraren.
S. weerde zich in de synode, toen Vrije Universiteit en doleantie de aandacht vroegen. Hij verzette zich tegen de bepaling in art. 38 van het Reglement op het godsdienstonderwijs, dat bezwaren tegen de geloofsovertuiging van aannemelingen nooit een reden tot afwijzing mochten opleveren als dezen zich bereid verklaarden op de vragen van art. 39 te antwoorden. S. voelde voor autonomie van de plaatselijke gemeente. Dat alles was aanvankelijk naar het hart van de kuyperianen, die fiducie in hem hadden. S. heeft ook enkele jaren lang ervoor gepleit, afgestudeerde theologen van de V . U . toe te laten tot het predikambt in de herv. kerk. Daarbij kwam zijn appel tot de confessionelen in deze kerk om zich concreet uit te spreken over het gezag van de belijdenisgeschriften.
Geleidelijk aan begon S. echter het kuyperianisme af te wijzen, getuige diverse brochures en vele artikelen in de jaren '80 in het Wageningsch Weekblad (na 1888 De Wageninger) over kerkrecht, doleantie en modus vivendi. Hij verzette zich in 1886 tegen pretenties van de dolerenden dat zij
rechtens aanspraak konden doen gelden op herv. geld en goed; wel voelde hij ervoor dat de staat financiële steun aan een dolerende kerk zou geven. S. ontkende tegenover dolerende juristen, dat plaatselijke gemeenten 'kerkgenootschappen' waren in de zin der wet. Dat alles leidde tot steeds groter wordende teleurstelling bij A . Kuyper en de zijnen. In Kuypers verslag van diens gesprek met de herv. synode wordt S. („eens aan Rome ontwassen") beschuldigd mee te werken aan een „ergerlijke procedurevorm waarvoor zelfs Rome zich geschaamd zou hebben". J. Woltjer, die in Groningen nog catechisant van S. was geweest, typeerde hem als de „divisie-generaal". Hartstochtelijk was de kritiek van A.van Schelven, toen S. ging preken in een 'vacante' herv. gemeente waar Van Schelvens geschorste zoon B. van Schelven niet toegelaten werd.
Toch bleef S. zelf vredelievend. Hij deed in artikelen over het werk van de synode telkens verslag van de feiten, om de lezers te overtuigen dat de dolerende verwijten moesten worden gecorrigeerd. Op 25 aug. 1886 publiceerde S. met enkele medestanders tijdens de synode-vergadering een rapport over de bevordering van de kerkelijke vrede. Van S. stamt het voorstel in 1889, voortaan een bidstond te doen houden op de zondag voorafgaande aan een synodevergadering.
In S.' persoonlijke leven namen inmiddels ziekte en zwakte toe, waardoor hij gedwongen werd in 1894 emeritaat aan te vragen. Met zijn vrouw ging hij in 's-Gravenhage wonen, bij hun enige zoon. In 1900 vertrokken zij naar Rotterdam, waar mevrouw S. is overleden. S. heeft, aanvankelijk met zijn zoon, van 1903 af zijn levensavond in Groningen doorgebracht.
G c s c h r . : Derde eeuwfeest van Leiden 's Hoogeschool, Leiden 1875. - De verhouding van de locale gemeenten lot de Ned. Herv. kerk in haar geheel, met hel oog op de geschiedenis en het begrip Kerk, Leiden 1885. - Het eeuwig Evangelie. Leerrede, gehouden op 28 Februari 1886, bij de eerste godsdienstoefening in de vernieuwde Hooglandsche kerk. Leiden 1886. - De rechtsbevoegdheid der bijzondere gemeenten van de Nederlandsche Hervormde Kerk of de plaatselijke kerken. Leiden 1886. - Artikel 168 der Grondwet. Amsl. 1887.
Voorts vele artikelen in Wageningsch Weekblad/De Wageninger, o.a. in het nr. van 28 sept. 1887: Breken van beloften; 11 febr. 1888: De stand en beteekenis der kerkelijke processen; 12 en 16 jan. 1889: De confessioneelen in de N.H. Kerk en de synode; 2 febr. 1889: Een groot belang der zending op Java.
H s s . : Brieven (Archives Wallonnes, Amsterdam; U.B. U.v.A, Réveil-Archief, dossier Talitha Kumi).
L i t . : A. Kuyper, Welke zijn de vooruitzichten voor de studenten der Vrije Universiteit? Amst. 1882, 24. - Dez., Laatste woord tot de consciëntie van de leden der Synode door de vervolgde leden van den kerkeraad van Amsterdam, Amst. 1886, 23. - In: Bouwsteenen, 1(1882), 339-341; 11(1883), 103-106: Leiden. - KC, jg. 1884, nr. 36. - Groen, Briefwisseling, IV, V, reg. in v. - Gunning. Leven en werken, III, 266-278. - J.C.Rullmann, Doleantie-stemmen, Kampen 1936, 75. - Dez., Doleantie, reg. in v. - Volger, Om de vrijheid, 334. - Reitsma, Lindeboom, Gesch. Herv. Kerk, 504. - J. Riemens jr.. Honderd jaar kerkelijk leven in de Ned. Herv. Gemeente te Leiden (1840-1940), Leiden 1945, 7. 12. - P.L. Schram, H. Pierson, Kampen 1968, 48, 97, 122. - S. J. Seinen, Zendingsfeesten en Veenkloosterbos 1877-1987. Zuidhorn 1987. 41, 145.
P.L. SCHRAM
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 4

Gezin 1

Huwelijkspartner: Maria Friederika Dorothea Westhoff geb. 12 Juli 1836 overl. 28 Nov 1902
Huwelijk: 4 Juli 1865 Utrecht