Willem van Hogendorp

Geslacht: Man
Vader: Gijsbert Karel van Hogendorp
Moeder: Hester Clifford
Geboren: 17 MRT 1795 Rotterdam
Overleden: 10 Juli 1838 Den Haag
Aantekeningen: HOGENDORP (Willem van), geb. te Amsterdam 1795, gest. te 's Gravenhage, 1838, oudste zoon van Gijsbert Karel (II, kol. 587) en van Hester Clifford. Hij werd opgevoed onder onmiddellijk toezicht van zijn vader op diens buitengoed Adrichem bij Beverwijk; na 1809 te 's Gravenhage in het huis op den Kneuterdijk. Hoewel klein van gestalte en van tengeren lichaamsbouw, toonde hij toch reeds vroeg groote zelfstandigheid van karakter, wat o.a. bleek, toen de prefect de Stassart hem wilde overhalen zich goedschiks te laten inlijven bij de keizerlijke Gardes d'honneur te Metz. Toen Willem hier niet op inging en de ander er hem op wees, dat er de kogel op stond, vroeg hij hem koeltjes, of hij nog iets te zeggen had en vertrok. Gendarmes voerden hem kort daarna uit het ouderlijke huis naar Metz, waar hij echter geen dienst te doen had wegens den slechten staat zijner gezondheid. Toen in Maart 1814 de legers der gealliëerden tusschen Metz en Parijs stonden, wist hij naar Mainz te ontkomen en langs den Rijn Holland te bereiken, waarop hij zich als gewoon soldaat bij het Nederlandsche leger voegde, dat in het noorden van Frankrijk stond. Na den vrede ging hij te Leiden in de rechten studeeren, deed gedurende de ‘Honderd dagen’ nog even als korporaal dienst en voltooide zijn studiën in 1819 met een zeer geprezen dissertatie De Guilielmo III principe Arausiaco, libertatis Europae contra dominationem Gallicam vindice. Zijn boezemvriend Mr. Is. da Costa getuigde van hem: ‘Al wat geboorte en opvoeding aan een jong mensch geven kan van aangenaamheid, van gemakkelijkheid, van elegantie in de vormen en ook wederom niet geven kan zonder den uitnemendsten aanleg, vereenigde zich in dien veelbelovenden jongeling, wiens blaam van tot de school van Bilderdijk behoord te hebben noch door zijn bekende personeele bekwaamheden, noch door zijn naam en titel schijnt te hebben kunnen opgewogen worden voor het allerjongste tijdperk van zijn vroeg afgesneden loopbaan.’ Zijn vader heeft Bilderdijk en zijn school nooit kunnen uitstaan; in 1821 dichtte hij:
Een jongeling van zes en twintig jaren, Goedaardig, vol van geest, aan kundigheden rijk, Maar overheerd door luimen, onervaren, En op zijn neus een bril van .... Bilderdijk.
Nochtans heeft die bril zijn ruimte van blik niet belemmerd, zijn zelfstandigheid niet geknot, getuige wat Nahuijs, toen resident van Soerakarta (dl. I, kol. 1356-57), over hem in 1828 schreef: ‘.... omtrent de meeste punten van koloniale huishouding denk ik eenstemmig met ZEd. Weinige, ja geen menschen van gelijken leeftijd jouisseeren van een zoodanige algemeene achting alhier als het deel is van den jongen graaf van Hogendorp.’
Intusschen viel het den jong gepromoveerde niet gemakkelijk om in den begeerden staatsdienst te komen. De vader was in de oppositie tegen den Koning en de zoon deelde in s Konings koelheid. Een reis naar Parijs in 1821, waarop hij zijn vader mocht vergezellen, schonk hem afleiding. Daar leerde hij het schitterende hof van Lodewijk XVIII van zeer nabij kennen, de toonaangevende staatslieden, de tooneelwereld met sterren als Mle Mars. Aan dit verblijf kwam echter een plotseling einde toen aan G.K. bericht werd dat Willem I aan de St. Gen. financiëele voorstellen gedaan had in den geest van den opposant. Een soort verzoening kwam tot stand, die ook den zoon ten goede kwam in den vorm van een benoeming tot referendaris bij den Raad van State en tot secretaris eener commissie, die onder presidium van prins Frederik verslag zou uitbrengen over den toestand van het armwezen. Beide werkzaamheden strookten echter niet met zijn groote gaven. Er stak een economist van breeden stijl in den jongen man, die de vraagstukken van den dag met een critisch oog beschouwde en een verlangen had naar aanraking met den stroom des levens. Een ware uitkomst was dan ook zijn benoeming in 1825 tot eersten secretaris der missie die met du Bus de Gisignies (II, kol. 282) als commissaris-generaal met zeer uitgebreide volmacht naar Indië zou gaan. In deze hoedanigheid heeft W.v.H. invloed gehad op de ontwikkeling onzer koloniën, al zou er nog een menschenleven mee heengaan vóór zijn ideeën verwezenlijkt werden. Een van leven tintelende geest als de zijne moest zich kunnen uiten aan wie hem waardeerden en die belangstelden in de onderwerpen, die hem vervulden. Dat waren vooral zijn vader en zijn broer Dirk. Die met groote zorg bewaarde correspondentie vormt een belangrijke bijdrage tot de indische geschiedenis.
Het uitvoerig verslag over het vraagstuk der colonisatie, een der onderwerpen du Bus ter overweging gegeven, werd door W.v.H. volgens eigen opvatting ontworpen en 1 Mei 1827 door den C.-G. geteekend. In Nederland trok het zeer de aandacht, en daar de mogelijkheid bestond dat een G.-G. zou benoemd worden, die naar den geest van dat staatsstuk zou te werk gaan, vond hij het geraden die benoeming af te wachten, daar waarschijnlijk op hem zou gerekend worden als den man, die den nieuwen landvoogd daarbij kon ter zijde staan.
Na zijn eervol ontslag op 2 Januari 1829 bleef hij nog op Java om door vele reizen op dat eiland land en volk nader te leeren kennen. Helaas overviel hem daarbij een dysenterie, die een spoedige terugreis naar Europa noodzakelijk maakte. Maar zeereis, noch verblijf in Zwitserland of Italië hielpen afdoende. Het werd een worsteling om herstel en zijn genezing vorderde jaren. In den zomer van 1838 tot lid van den Raad van State benoemd en als zoodanig geïnstalleerd, overleed hij zeer kort daarna.
Zie: H. Graaf van Hogendorp, Willem van Hogendorp in Nederl.-Indië 1825-1830, naar onuitgegeven bronnen bewerkt ('s Gravenh. 1913); G.K.v. Hogendorp, Brieven en Gedenkschriften ('s Gravenh. 1866-1903) III, 303; W.G.C. Byvanck, De jeugd van Isaac da Costa (over W.v.H.'s omgang met Bilderdijk); Z.W. Sneller, Een homoeopathische ‘Cuu’ in 1836 (feuilleton der N. Rott. Crt. van 12 Juli 1918); dezelfde, Economische en sociale denkbeelden in Nederland in den aanvang der 19e eeuw 1814-1830 (Haarlem 1922, overdruk uit Vragen des Tijds).
Bartelds
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), Deel 7