Cornelius van Marle

Geslacht: Man
Vader: Christiaan George Reinhard van Marle
Moeder: Cornelia van Engelen
Geboren: 11 Feb 1783 Leiden
Overleden: 16 Nov 1859 Utrecht
Aantekeningen: MARLE (Cornelis van), inspecteur-generaal bij den Waarborg van gouden en zilveren werken, bekwaam letterkundige bovendien, geb. 11 Febr. 1783 te Leiden en overl. 15 Nov. 1859 te Utrecht. Zijn ouders waren Mr. Christiaan George Reinhart v.M. en Cornelia van Engelen. Na in zijn geboortestad eerst de fransche, daarna de latijnsche school bezocht te hebben, studeerde hij er aan de academie (ingeschr. 7 Oct. 1800) in de rechten en promoveerde 1 Oct. 1808 op Theses Juridicae. Toegerust met bijzondere vermogens, legde van Marle zich in zijn studententijd met voorliefde op oude en nieuwe letteren toe en genoot met volle teugen het onbezorgde academieleven. In 't bijzonder las hij de toenmalige schrijvers der fransche school. Maar in 't laatst van 1809 verloor hij nagenoeg zijn gansche vermogen, waardoor hij zich genoodzaakt zag van een karig bezoldigd ambt en van de opbrengst zijner pen te leven. De intendant-generaal Gogel, destijds staatsraad aan het hof van Lodewijk Napoleon, bezorgde hem een betrekking bij de belastingen te Amsterdam. Jan. 1812 werd hij door de fransche regeering overgeplaatst naar den Haag, als ambtenaar bij den Waarborg. Hij was de dichter van het bekende in ms. rondgaande spotdicht op Napoleon's terugtocht uit Rusland, de Catabasis, en van vaderlandsche liederen uit dien tijd, van welken men hem soms den Tyrtaeus genoemd heeft. Na de omwenteling van 1813 werd hij benoemd tot fungeerend hoofdcontroleur over de arrondissementen van den Haag en Leiden, terwijl hem in Jan. van het volgend jaar de titel van hoofdcontroleur werd toegekend. In 1814 ontving hij van koning Willem I de opdracht, in geheel België kantoren van waarborg der gouden en zilveren werken in te stellen, den dienst aldaar te regelen en zelf den post van inspecteur over de ingestelde kantoren te aanvaarden. Brussel werd hem als standplaats aangewezen. In hetzelfde jaar trad v.M. te Rijswijk in het huwelijk met Catharina Maria Pasteur.
Twee jaar later, Juli 1816, werd hij bij Kon. Besluit tot redacteur der Alg. Nederl. Courant benoemd, die tegelijk onder den titel Gazette générale des Pays- Bas verscheen. Toen de bekwame man in 1830 bij de belgische revolutie Brussel moest verlaten, was hij eenigen tijd zonder betrekking, waarschijnlijk ten gevolge van zijn omgang met enkele leiders van de omwenteling. Eerst in 1834 werd hem de betrekking van inspecteur bij den Waarborg in Noord-Nederland opgedragen en in 1840 die van inspecteur-generaal der kantoren van Waarborg in ons land, ‘met zitting en rang in het college van raden en generaal-meesteren der Munt’. Hij woonde voortaan in Utrecht, waar hij zich in de voornaamste kringen der maatschappij bewoog en zijn vrijen tijd grootendeels aan de beoefening der letteren wijdde, totdat hij er in 1859 overleed. Ook hield hij zich hier onledig met de studie der nederl. taal, getuige zijn doorschoten exemplaar van Weilands Nederduitsche Spraakkunst.
Van Marle was lid van het Prov. Utrechtsch Genootsch. v.K. en W. en 11 jaar lang directeur en secretaris van 't Bestuur daarvan; verder lid van de Maatsch. v. Ned. Letterk. te Leiden en van den ‘Zondag’, een vereeniging van geestige en geletterde vrienden, die de gebeurtenissen van den dag in 't vaderland en daarbuiten bespraken en aan elkanders oordeel onderwierpen. Op een andere, soortgelijke vereeniging, ‘Woensdag’ genaamd, hield v.M. een verhandeling over Ossian en eene over de Moederlijke afkomst van Margaretha van Parma. Ten slotte kunnen als geschriften van dezen talentvollen man worden genoemd: Rijmelarij (Leiden 1814; 2 drukken in één jaar) en Essai sur la necessité du rétablissement du royaume des Pays-Bas (den Haag 1833); terwijl hij met Verwey Mejan schreef: De voorwaarde der afscheiding van Holland en België, in verband beschouwd met den algemeenen toestand van Europa (1833). Verder schreef hij nog een aantal geestige of wel grappige opstellen in de Mengelingen van 't genootsch. Concordia, waarvan v.M. voorzitter was, alsmede bijdragen in poezie en proza in den Belgischen Muzen-almanak; voorts gedichten in het Nieuw Liederenboekje, dat in 1813 op naam van Bilderdijk en Wiselius werd uitgegeven.
Zie: Konst- en Letterbode 1859, II, 377; Verslag van de Alg. vergadering v. 't Prov. Utr. Genootsch. 1860, F. Bezemer, Nieuws uit oude boeken (Leiden z.j.) 101 vv.; en Levensber. Letterk. 1861, 153.
Zuidema
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), Deel 3

Gezin 1

Huwelijkspartner: Catharina Pasteur geb. 1785 overl. 15 MRT 1863
Huwelijk: 18 Feb 1814 Rijswijk