Derkje Suringa

Geslacht: Vrouw
Vader: Johannes Dirk Suringa
Moeder: Jantien Hilbrants
Geboren: 25 MRT 1889 Groningen
Overleden: 2 Aug 1970 Enschede
Aantekeningen: Nadat zij in Groningen het gymnasium had afgelopen, wijdde zij zich pas in de jaren twintig aan de rechtenstudie aan de Universiteit van Amsterdam, terwijl zij tussen 1923 en 1930 tevens als assistente aan deze Universiteit verbonden was, eerst voor Romeins (1923-1926), later voor burgerlijk recht en burgerlijke rechtsvordering (1926-1930). In 1931 promoveerde zij aldaar op een dissertatie over de eigendomsoverdracht in het Romeinse recht. Zozeer was de faculteit toen van haar wetenschappelijke en didactische gaven overtuigd geraakt, dat zij besloot, de eerste leerstoel, die openviel, door haar te laten bekleden. Toevalligerwijs werd haar zodoende het onderwijs in het strafrecht opgedragen (1932). Zij werd aldus de eerste vrouwelijke jurist, die een hoogleraarschap uitoefende. In haar intreerede over De straf en haar achtergrond keerde zij zich tegen de leer der vergelding en sprak zij zich onomwonden uit voor een relatieve theorie, welke de straf in de eerste plaats beschouwt als een bescherming voor de rechtsorde. Pas toen haar taak als moeder en opvoedster voor een groot deel was beëindigd, deed zij haar publikaties in regelmaat verschijnen. In 1939 schreef zij een belangrijk artikel tegen het instituut van de inbewaring-houding van hardnekkige recidivisten (Tijdschrift voor Strafrecht van 1939). Uit haar bewerking (1950) van het bekende, alom gebruikte Leerboek van Nederlands strafrecht van de in de oorlog omgekomen Amsterdamse repetitor voor strafrecht mr. H.B. Vos ontstond in 1953 haar eigen standaardwerk, de Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht (waarvan in 1973 de 6e druk verscheen, bewerkt door J. Remmelink). Met haar faculteitsgenoten Paul Scholten en Hoetink behoorde zij in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog tot de minderheid van hoogleraren in de academische senaat die zich consequent verzette tegen al te grote toegeeflijkheid jegens de bezetter. Het door haar met Woerdeman ingediende voorstel, de Universiteit te sluiten als reactie op het ontslag van joodse docenten, werd door de senaat niet aangenomen (maart 1942). Spoedig daarna werd zij door de bezetter ontslagen en uit Amsterdam verbannen. Toch uitte zij in 1947 in het Tijdschrift voor Strafrecht een vlammend protest tegen de wederinvoering van de doodstraf (met terugwerkende kracht), lijnrecht tegen de heersende mening van die tijd. Leerlinge van G. Heymans voor filosofie en psychologie zocht zij steeds het 'juiste midden', waarbij zij in nuchter realisme de bescherming van het recht en de rechtsstaat vooropstelde. De studenten trad zij met grote menselijke warmte tegemoet, als examinator echter werd zij gevreesd om wille van haar preciesheid.
P: Volledige bibliografie in Tijdschrift voor Strafrecht (TvS) 79 (1970)182-184.
L: 'Bij het aftreden van Mevr.Prof.Mr. Derkje Hazewinkel-Suringa', in TvS 68 (1959) 209-213; D. Wiersma, in Folio Civitatis 12 (1959) 30 (aug.) 2; Ch.J. Enschedé, in TvS 79 (1970) 181-182; J. van Waning, in MRT63 (1970) 575-576.
I: Mr. D. Hazewinkel-Suringa's Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht. Door Mr. J. Remmelink, vijftiende druk (Deventer 1996) afbeelding tegenover titelblad.
P.L. Nève
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013

Gezin 1

Huwelijkspartner: Cornelis Hazewinkel
Huwelijk: 21 Juli 1910