Ilona Maria Zboray

Geslacht: Vrouw
Vader: Abraham Dezsö Zboray
Moeder: Marianne Ruzicska
Geboren: 6 Apr 1914 Budapest, Hongarije
Beroep: oprichtster en hoofdredactrice van Kris-Kras
Aantekeningen: Ilona Maria Zboray was het tweede en jongste kind van Dezsö Zboray en Marianne Ruzicka. Wegens de gezondheid van de vader woonde het adellijke gezin op het Hongaarse platteland. Ilona kreeg als kind privéonderwijs en las het kindertijdschrift Jó Patjás (De Goede Vriend), waarin proza en poëzie van bekende Hongaarse auteurs stond. In haar middelbare schooltijd, begonnen aan het gymnasium in Boedapest en afgerond op een kostschool, was ze actief in een literaire club.
Oprichting Kris-Kras
Met haar moeder bezocht Ilona in 1935 haar oudere broer Ernö, die in Nederlands-Indië op een rubberonderneming werkte en schreef voor Hongaarse media. Ilona nam dit journalistieke werk van hem over. Twee jaar bleef ze in Nederlands-Indië en ontmoette er de jurist Anton Fennema, met wie ze in 1938 in Boedapest trouwde. Het paar vestigde zich in Amsterdam aan de Reijnier Vinkeleskade (nr. 65), waar twee dochters werden geboren: Annemarie (1939) en Marianne (1944).
Ilona Fennema-Zboray vond dat er in Nederland een literair kindertijdschrift moest komen. Ze kreeg steun van onderwijzers aan wie ze haar plan voorlegde, maar naoorlogse papierschaarste maakte de uitvoering onmogelijk. Na de geboorte van Katinka (1947) verhuisden de Fennema’s naar Stadionweg (nr. 21), waar Hylkia (1951) werd geboren. Intussen verdiepte Fennema-Zboray zich in de jeugdliteratuur en de geschiedenis van het jeugdtijdschrift in Nederland. In het spoor van onder anderen Nellie van Kol (Ons Blaadje, 1896-1908) initieerde Fennema-Zboray als hoofdredactrice in 1953 Kris-Kras, een tweewekelijks tijdschrift voor kinderen tussen zeven en dertien jaar. De uitgave moest – literair en pedagogisch verantwoord – een tegenwicht bieden aan populaire bladen naar Amerikaans stripmodel, zoals Donald Duck. Zowel de oudgediende jeugdboekenschrijfster Henriëtte van Eyk als nieuwe naoorlogse talenten zoals Annie M.G. Schmidt werkten mee.
Stichting Kinderbelangen
Evenals Fennema-Zboray’s voorbeeld Jó Patjás had Kris-Kras geen commercieel doel, waardoor uitgevers niet geïnteresseerd waren. Financiële steun vanuit onderwijs en overheid bleef uit, en daarom richtte Fennema met enkele anderen de Stichting Kinderbelangen op, waarvan haar man secretaris was. Voor het onderbrengen van de redactieburelen van Kris-Kras ontruimden de Fennema’s een kinderkamer en een van de dochters tekende een clowntje dat de voorplaat jaren sierde. Op 2 april 1954 kwam het eerste nummer uit – vijftigduizend exemplaren ervan werden verkocht, met name aan het openbaar en neutraal onderwijs. Uitgevers volgden Kris-Kras nu met belangstelling. Tijd- en geldgebrek waren schering en inslag en veel – onbezoldigd – werk kwam neer op Fennema-Zboray. Ze wierf bijdragen, stelde de inhoud samen, verzorgde de lay-out, overlegde met de drukker, regelde de verspreiding en beantwoordde brieven van kinderen. Ook onderhield ze contacten met jeugdorganisaties en gaf ze lezingen.
Na 1957 kwam Kris-Kras in financiële moeilijkheden, onder meer door het verbod op de import van Nederlandse bladen in Indonesië – dat kostte tweeduizend abonnees. Fennema-Zboray moest haar niet-commerciële instelling laten varen en ging in gesprek met geïnteresseerde uitgevers. In april 1962 werd de Kris-Kras Uitgeversmaatschappij NV opgericht, een samenwerking van schoolboekenuitgever J.B. Wolters uit Groningen en Stichting Kinderbelangen, die naast Kris-Kras ook kinderboeken uitbracht. Fennema-Zboray haalde haar uitgeversdiploma en werd inhoudelijk directrice, haar man werd commissaris van de uitgeversmaatschappij en de redactie van Kris-Kras verhuisde naar een appartement in Amsterdam. De aanpak werd professioneler, maar Wolters wilde zijn verkoopapparaat niet inzetten voor het blad, dat zo in een spagaat kwam: het wilde meer lezers trekken en meegaan in de moderne bedrijfsvoering, maar tegelijk vasthouden aan de artistieke en pedagogische doelstelling.
Op 10 maart 1966 verscheen het laatste nummer van Kris-Kras en op 1 april nam Fennema-Zboray ontslag als directrice. Stilzitten deed ze niet. Er verscheen een kinderboek van haar hand, De wonderklompjes (1969, vertaald naar het Engels) en een boek met praktische ideeën over het grootouderschap, Meespelende grootouders (1972). Vanaf 1975 maakte ze beeldjes van fimoklei die werden tentoongesteld en verkocht. Het resterende geld van Stichting Kinderbelangen stelde ze in 1984 beschikbaar voor een proefnummer van St. Kitts van de Bovenwindse. Dat blad bestond maar kort, net als het door Fennema-Zboray geïnitieerde Ezelsoor (1985-1988). MikMak (1993-1994) ten slotte was het laatste kindertijdschrift onder redactie van Fennema-Zboray.
Aan het eind van haar leven woonde Ilona Fennema-Zboray alleen in het bejaardenhuis De Zandzee te Bussum; haar man was al in 1984 overleden. Ze werd redactrice van het huisorgaan De Zandkorrel en nam in het voorjaar van 2001 initiatief tot een laatste Kris-Kras-uitgave. Dat werk bleef onvoltooid toen Ilona Fennema-Zboray op 27 juni in een Goois ziekenhuis stierf aan de gevolgen van een herseninfarct.
Betekenis
Ilona Fennema-Zboray zette met Kris-Kras de Nederlandse jeugdliteratuur in de schijnwerpers. Vanwege het succes werd het blad een interessante springplank voor jonge auteurs en illustratoren.Teleurgestelde lezers stuurden bij de opheffing van Kris-Kras brieven waaruit hun waardering voor het tijdschrift bleek. Kinderboekenschrijfster Thea Beckman merkte in een interview op: ‘Ik heb veel geleerd van mevrouw Fennema-Zboray […] die me door haar aanwijzingen geholpen heeft te ontdekken dat schrijven betekent zoveel mogelijk weglaten tot je de essentie overhoudt’ (gecit. Van den Hoven 2004, 100). Voor ‘haar sinds vele jaren met grote volharding en enthousiasme gevoerde strijd voor een verantwoorde kinderlectuur van eigen bodem’ ontving Fennema-Zboray in 1966 een Zilveren Anjer van prins Bernhard (gecit. Van den Hoven 2001, 2). De rubriek ‘Voor de Vrouw’ van Het Parool voegde daar haar wekelijkse ‘Tien Rode Rozen’ aan toe, een eerbetoon voor vrouwen die zich op welk gebied dan ook hebben onderscheiden.
Publicaties
Behalve de in de tekst genoemde titels (selectie):
Kris-Kras Jan Plezier (Amsterdam 1956) [onder redactie van I.M. Fennema-Zboray].
Kris-Kras kruiwagen (1959) [onder redactie van I.M. Fennema-Zboray].
‘Via beeldroman tot taalrijkdom’, En nu over jeugdliteratuur 10 (1983) 57-59.
Literatuur
Peter van den Hoven, ‘Een levenslange liefde voor het literaire jeugdtijdschrift. In memoriam Ilona Maria Fennema-von Zboray (1914-2001)’, Literatuur zonder Leeftijd 15 (2001) 415-420.
Peter van den Hoven, Het goede en het mooie. De geschiedenis van Kris-Kras (Leidschendam 2004).
Auteur: Elizabeth Kooman
laatst gewijzigd: 14/12/2017
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland
===
Last Name: Fennema
First Name: Ilonka
Maiden Name: Zboray
Rescuer's fate: survived
Nationality: THE NETHERLANDS
Gender: Female
Place during the war: Amsterdam, Noordholland, The Netherlands
Rescue Place: Amsterdam, Noordholland, The Netherlands
Rescue mode: Hiding
File number: File from the Collection of the Righteous Among the Nations Department (M.31.2/11137)
The Marcus family, consisting of parents Leo and Hilde (née Loeb) and their three daughters, Frances (b. 1931), Fientje (b. 1935) and Judith (b. 1938) lived in Zwolle (prov. Overijssel) in the northeastern part of the Netherlands. Leo was a butcher and had many long commercial contacts with farmers in the area.
With the onset of the deportations of the Jews to the camps in the summer of 1942, Leo and Hilde Marcus decided to try and go into hiding. They contacted Liesje Bijkersma* also from Zwolle, who then involved Protestant church officials in locating hiding addresses. When the actual orders to report "for work in the East" were delivered to the Marcus family, hiding addresses only for the parents and daughter Frances were in place. Leo then turned to Gerrit and Gerrie Nijenberg from nearby Wijhe, brother and sister, both single, who together managed the farm their parents had left them. He had known Gerrit through his business affairs and now pleaded with them to take in the two remaining daughters, if only temporarily. The Nijenbergs agreed. July 1942 was the first time the Marcus family was split up and Fientje, then seven, and Judith, four years old, had a hard time coping with this. As the Nijenberg farm was very close to their hometown, the girls were not to be seen by anyone; they had to pass their time mostly in a small room in the attic. This situation could not continue for a long and Liesje Bijkersma kept on searching for something more secure, which she found a month later. However, she had been unable to find one place for both girls, and thus the two sisters also had to split up from then on. Fientje was taken to Martin van Linschoten, a Protestant minister, and his wife, Lise, in the village of Laag Keppel (prov. Gelderland). Leo Marcus had benefitted from temporary hiding with them earlier. Fientje felt protected and well taken care of, but had to move to a new address just two months later. The van Linschotens lived in the church rectory with many people coming in and out, not a very safe situation.
Meanwhile, Leo Marcus made efforts to reunite his family. He realized that finding one and the same hiding address for all five was impossible, so he tried to rent a place. He contacted Anne Noy, who ran a boarding house, asking if he could bring his family. While understanding that the Marcus family was looking for a place to hide, she still took them in. However, as the five could not freely go outside, their continuous presence inside the boarding house became too suspicious, and the family had to move on, again splitting up. Then, in October 1942, Fientje was taken to Amsterdam, again by Liesje Bijkersma, this time to Anton (Teun) and Ilonka Fennema. Fientje, not having any legal papers, had to stay inside at all times and could not go to school. Teun made it his business to teach Fientje on a daily basis, so that after the war she would be able to continue her school studies. Ilonka, who cared for the house and their own daughter, kept Fientje busy around the house. On dark evenings, the Fennemas allowed Fientje to step out for a few minutes in order to breath fresh air. Also they arranged for her to meet her sister, Frances, who was in hiding close by. Even though Fientje was presented as a refugee from bombed-out Rotterdam, her presence became too risky by early 1943, with increasing razzias in the city.
In March 1943, Liesje Bijkersma took Fientje by boat across the inner IJsselmeer sea, to yet another address, this time in the northern province of Friesland, to Douwe and Trijntje van Dijk in the village of Ternaard. Douwe was a municipal clerk and they had one daughter. Again, Fientje, arrived as a so-called refugee from Rotterdam, but the van Dijks knew her real identity and were willing to take the risk. The family was strictly Calvinist and felt they had to help the People of the Book. The move to Friesland was a difficult one for Fientje, as she did not know the local Friesian language and living conditions at the van Dijks were very basic. However, as she had received false papers by then in the name of Dekker, Fientje was able to go to school. During her stay with the van Dijks, she was in touch with her parents, who were in hiding elsewhere, through letters taken back and forth by Liesje Bijkersma. She thus renewed contact with her own family, though not in person. In spite of her alibi and the false papers, Fientje was betrayed; when the police came to the van Dijks' home, however, Fientje was at school. Douwe van Dijk was immediately alerted and he succeeded in reaching the school in time to whisk her out of class. He took her to Sierk and Anna Schaafsma*, where he knew Jews were in hiding. Fientje stayed there for just a few days; in March 1944, she was taken to her last hiding address with Willem and Aaltje Leegsma from Zwaagwesteinde, also in the province of Friesland. There she was reunited with her sister Judith, who had already been in hiding with the Leegsma's for some time. When they were told about the predicament Fientje was in, they immediately agreed to take her in as well. Willem Leegsma was also a butcher. They had no children of their own. The Marcus sisters were indoors at all times; no one was to know about their presence with the family out of fear for betrayal. They both stayed with the Leegsmas until the liberation of the area in April 1945.
Contact with most of the rescuers remained after the war, until the Marcus daughters immigrated to Israel.
On September 2, 2007, Yad Vashem recognized Gerrit Nijenberg and his sister Gerrie Nijenberg, Martin and Lise van Linschoten, Anne Noy, Anton Fennema and Ilonka Fennema-Zboray, Douwe van Dijk and Trijntje van Dijk-Tuininga, as well as Willem Leegsma and Aaltje Leegsma-Noordewier as Righteous Among the Nations.

Gezin 1

Huwelijkspartner: Antony Gerardus Fennema geb. 2 Apr 1902 overl. 30 Juli 1984
Huwelijk: 7 Juli 1938 Budapest, Hongarije