Marie Seliena Wiener

Geslacht: Vrouw
Vader: David Wiener
Moeder: Betje Goudsmit
Geboren: 30 Nov 1888 Middelburg
Overleden: 4 Juli 1959 Den Haag
Religie: Ned. Isr.
Beroep: lerares geschiedenis
Aantekeningen: Marie Seliena (Mies) Wiener werd geboren in Middelburg op 30 november 1888 en is overleden in Den Haag op 4 juli 1959. Zij was de dochter van David Wiener (1856-1929), kleding- en stoffenwinkelier, en Betje Goudsmit (1862-1929). Vanaf 1914 was zij lerares geschiedenis (later tevens lerares staatsinrichting), eerst aan het Lyceum voor Meisjes te Amsterdam, vanaf 1920 aan de gemeentelijke HBS voor Meisjes in Den Haag, waar zij in november 1940 op grond van de Duitse maatregel tegen joodse ambtenaren werd ontslagen, van 1941 tot eind 1942 aan het Joodsch Lyceum in Den Haag. In 1942 wist zij zich een plaats te verwerven op de lijst van de zogeheten Barneveldgroep, een groep van uiteindelijk bijna 700 joden die als verdienstelijke Nederlanders in 1942-1943 in Barneveld waren geïnterneerd en van deportatie heetten te worden vrijgesteld, maar uiteindelijk toch via Westerbork naar Theresienstadt werden gedeporteerd. Het grootste deel van deze groep overleefde de oorlog, Mies Wiener was één van hen.
Aan Mies Wiener is in de historiografie van de Nederlandse vrouwenbeweging tot op heden zo goed als geen aandacht besteed. Duidelijk is alleen dat haar betrokkenheid bij de vrouwenbeweging langdurig was en, vooral in het interbellum, ook substantieel. Voorzover bekend kwam zij in de loop van 1912, toen zij in Utrecht voor het examen M.O. geschiedenis studeerde, met de vrouwenbeweging in aanraking. Ingang vormde de tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913”, een initiatief dat er mede op gericht was om nieuwe groepen vrouwen aan de vrouwenbeweging te binden. Jonge vrouwen met een academische opleiding bijvoorbeeld. Wieners bijdrage aan de tentoonstelling bestond uit het verzamelen van materiaal voor de historische afdeling van de tentoonstelling, waarvoor zij onderzoek deed naar de leefomstandigheden van vrouwen in 1813, meest in Zeeuwse archieven. In dat verband moet zij Wilhelmina Drucker hebben leren kennen, die als lid van de Historische Commissie nauw bij de voorbereidingen van de historische afdeling van de tentoonstelling betrokken was. Intussen trad Wiener ook toe tot de redactie van het Maandblad voor vrouwenstudie dat in april 1913 door vooral Utrechtse studentes en oud-studentes werd opgericht.
Na haar verhuizing naar Amsterdam in 1914 zien we Mies Wiener vaker in de buurt van Wilhelmina Drucker opereren. Zo scheidde zij zich in 1916, met Drucker, af van de VVK die volgens hen het beginsel van politieke neutraliteit had verlaten, om samen met een aantal medestanders de Neutrale Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op te richten. Ook werd zij lid van de commissie die in 1917 werd opgericht om een register op de eerste 20 jaargangen van Evolutie samen te stellen, bedoeld als eerbetoon aan Drucker en Haver bij het 25-jarig bestaan van Evolutie in 1918, maar uiteindelijk pas in 1923 gereed. Voorts gaf zij in januari 1919 een lezing voor de VVV over ‘De geschiedenis van de onderwijswetgeving in de 19e eeuw’, en trad zij in 1920 toe tot het Comité van Actie tegen het Wettelijk Verbod van Fabrieksarbeid voor de Getrouwde Vrouw, waarvan ook Drucker lid was. Wiener stond dan ook, net als Drucker, een volledige juridische, maatschappelijke en economische gelijkstelling van man en vrouw voor. Een dergelijk radicaal gelijkheidsstandpunt werd, behalve door de VVV en Evolutie, ook uitgedragen door het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid (NBV). Het verbaast daarom niet, dat Wiener in 1924 toetrad tot het bestuur van de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid, waarvan het NBV het uitvoerend bureau was.
Nadat vrouwen in 1919 het kiesrecht was toegekend en de Neutrale was opgegaan in de Algemeene Nederlandsche Vrouwen Organisatie (ANVO), een van de twee feministische partijen die meteen in dat jaar waren opgericht, sloot Wiener zich weer bij een van de oude vrouwenkiesrechtbewegingen aan, die wél voort bleven bestaan. Opmerkelijk genoeg was dat niet bij de opvolger van de VVK, de Nederlandsche Vereeniging van Staatsburgeressen, maar bij de Nederlandsche Unie voor Vrouwenbelangen, waarin de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht was opgegaan. Meteen in 1920 werd zij lid van het eerste bestuur. In relatie tot Drucker zal dat een zekere verwijdering betekend hebben, die mogelijk nog werd vergroot toen Wiener vervolgens ook nog de stap naar de partijpolitiek zette. Zij trad namelijk toe tot de in 1921 opgerichte Democratische Partij – een radicaal-democratische partij met feministische, anti-militaristische en anti-kolonialistische beginselen – waarvoor zij bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1922 als enige vrouw kandidaat stond. De partij haalde de kiesdrempel niet, en zou die bij de verkiezingen van 1925 evenmin halen, ondanks het feit dat die partij in 1924 een fusie met de ANVO was aangegaan. In het aan de Democratische Partij gelieerde maandblad Vrije arbeid was Wiener in deze jaren redacteur van de rubriek ‘Vrouwenbelangen – Gemeenschapsbelangen’, waarin zij de ontwikkelingen in de vrouwenbeweging en van de vrouwenbelangen in de politiek kritisch volgde. Daarin leek ze dan duidelijk weer wél op Drucker.
Na de dood van Wilhelmina Drucker hoorde Mies Wiener bij degenen die een ‘in memoriam’ aan het gedachtenisnummer van Evolutie (februari 1926) bijdroegen. Zij stuurde daarvoor het artikel in dat zij eerder al in het partijorgaan van de Democratische Partij had gepubliceerd. Daarin verklaarde zij dat zij het werk van Wilhelmina Drucker onbesproken moest laten, en rechtvaardigde dat met de gedenkwaardige woorden: ‘als men over het werk van Mevrouw Drucker zou willen uitweiden, zou men de geschiedenis van de Nederlandsche Vrouwenbeweging moeten schrijven’.
Wiener bleef tot het eind van de jaren 1930 actief als bestuurslid van de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid, de laatste jaren als presidente. Wellicht indachtig wat zij bij het overlijden van Drucker schreef, behoorde zij, nadat in 1935 het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) werd opgericht, tot degenen die het IAV actief steunden en schonk zij bij herhaling materiaal over de vrouwenbeweging. Bij de onthulling van het standbeeld ter nagedachtenis aan Wilhelmina Drucker, in 1939, was zij een van de spreeksters. Het beeld van Drucker dat zij bij die gelegenheid schetste, werd zo treffend gevonden dat het IAV haar om een afschrift vroeg. Als zij aan dat verzoek tegemoet is gekomen, is die tekst verloren gegaan.
Of Wiener na de oorlog nog weer als lerares werkzaam is geweest, is niet bekend. Wel is zij nog tot in de jaren 1950 in Vrouwenbelangen actief gebleven.
Publicaties
- met J.S.R. Baerveldt-Haver, Wilhelmina Drucker, Nine Minnema en Jacoba F.D. Mossel: Geen blinde volgelingen, Amsterdam 1916.
- artikelen in de rubriek ‘Vrouwenbelangen – Gemeenschapsbelangen’ in Vrije arbeid 1 (1921) en later.
- Marie Seliena (Mies) Wiener werd geboren in Middelburg op 30 november 1888 en is overleden in Den Haag op 4 juli 1959. Zij was de dochter van David Wiener (1856-1929), kleding- en stoffenwinkelier, en Betje Goudsmit (1862-1929). Vanaf 1914 was zij lerares geschiedenis (later tevens lerares staatsinrichting), eerst aan het Lyceum voor Meisjes te Amsterdam, vanaf 1920 aan de gemeentelijke HBS voor Meisjes in Den Haag, waar zij in november 1940 op grond van de Duitse maatregel tegen joodse ambtenaren werd ontslagen, van 1941 tot eind 1942 aan het Joodsch Lyceum in Den Haag. In 1942 wist zij zich een plaats te verwerven op de lijst van de zogeheten Barneveldgroep, een groep van uiteindelijk bijna 700 joden die als verdienstelijke Nederlanders in 1942-1943 in Barneveld waren geïnterneerd en van deportatie heetten te worden vrijgesteld, maar uiteindelijk toch via Westerbork naar Theresienstadt werden gedeporteerd. Het grootste deel van deze groep overleefde de oorlog, Mies Wiener was één van hen.
Aan Mies Wiener is in de historiografie van de Nederlandse vrouwenbeweging tot op heden zo goed als geen aandacht besteed. Duidelijk is alleen dat haar betrokkenheid bij de vrouwenbeweging langdurig was en, vooral in het interbellum, ook substantieel. Voorzover bekend kwam zij in de loop van 1912, toen zij in Utrecht voor het examen M.O. geschiedenis studeerde, met de vrouwenbeweging in aanraking. Ingang vormde de tentoonstelling “De Vrouw 1813-1913”, een initiatief dat er mede op gericht was om nieuwe groepen vrouwen aan de vrouwenbeweging te binden. Jonge vrouwen met een academische opleiding bijvoorbeeld. Wieners bijdrage aan de tentoonstelling bestond uit het verzamelen van materiaal voor de historische afdeling van de tentoonstelling, waarvoor zij onderzoek deed naar de leefomstandigheden van vrouwen in 1813, meest in Zeeuwse archieven. In dat verband moet zij Wilhelmina Drucker hebben leren kennen, die als lid van de Historische Commissie nauw bij de voorbereidingen van de historische afdeling van de tentoonstelling betrokken was. Intussen trad Wiener ook toe tot de redactie van het Maandblad voor vrouwenstudie dat in april 1913 door vooral Utrechtse studentes en oud-studentes werd opgericht.
Na haar verhuizing naar Amsterdam in 1914 zien we Mies Wiener vaker in de buurt van Wilhelmina Drucker opereren. Zo scheidde zij zich in 1916, met Drucker, af van de VVK die volgens hen het beginsel van politieke neutraliteit had verlaten, om samen met een aantal medestanders de Neutrale Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht op te richten. Ook werd zij lid van de commissie die in 1917 werd opgericht om een register op de eerste 20 jaargangen van Evolutie samen te stellen, bedoeld als eerbetoon aan Drucker en Haver bij het 25-jarig bestaan van Evolutie in 1918, maar uiteindelijk pas in 1923 gereed. Voorts gaf zij in januari 1919 een lezing voor de VVV over ‘De geschiedenis van de onderwijswetgeving in de 19e eeuw’, en trad zij in 1920 toe tot het Comité van Actie tegen het Wettelijk Verbod van Fabrieksarbeid voor de Getrouwde Vrouw, waarvan ook Drucker lid was. Wiener stond dan ook, net als Drucker, een volledige juridische, maatschappelijke en economische gelijkstelling van man en vrouw voor. Een dergelijk radicaal gelijkheidsstandpunt werd, behalve door de VVV en Evolutie, ook uitgedragen door het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid (NBV). Het verbaast daarom niet, dat Wiener in 1924 toetrad tot het bestuur van de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid, waarvan het NBV het uitvoerend bureau was.
Nadat vrouwen in 1919 het kiesrecht was toegekend en de Neutrale was opgegaan in de Algemeene Nederlandsche Vrouwen Organisatie (ANVO), een van de twee feministische partijen die meteen in dat jaar waren opgericht, sloot Wiener zich weer bij een van de oude vrouwenkiesrechtbewegingen aan, die wél voort bleven bestaan. Opmerkelijk genoeg was dat niet bij de opvolger van de VVK, de Nederlandsche Vereeniging van Staatsburgeressen, maar bij de Nederlandsche Unie voor Vrouwenbelangen, waarin de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht was opgegaan. Meteen in 1920 werd zij lid van het eerste bestuur. In relatie tot Drucker zal dat een zekere verwijdering betekend hebben, die mogelijk nog werd vergroot toen Wiener vervolgens ook nog de stap naar de partijpolitiek zette. Zij trad namelijk toe tot de in 1921 opgerichte Democratische Partij – een radicaal-democratische partij met feministische, anti-militaristische en anti-kolonialistische beginselen – waarvoor zij bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1922 als enige vrouw kandidaat stond. De partij haalde de kiesdrempel niet, en zou die bij de verkiezingen van 1925 evenmin halen, ondanks het feit dat die partij in 1924 een fusie met de ANVO was aangegaan. In het aan de Democratische Partij gelieerde maandblad Vrije arbeid was Wiener in deze jaren redacteur van de rubriek ‘Vrouwenbelangen – Gemeenschapsbelangen’, waarin zij de ontwikkelingen in de vrouwenbeweging en van de vrouwenbelangen in de politiek kritisch volgde. Daarin leek ze dan duidelijk weer wél op Drucker.
Na de dood van Wilhelmina Drucker hoorde Mies Wiener bij degenen die een ‘in memoriam’ aan het gedachtenisnummer van Evolutie (februari 1926) bijdroegen. Zij stuurde daarvoor het artikel in dat zij eerder al in het partijorgaan van de Democratische Partij had gepubliceerd. Daarin verklaarde zij dat zij het werk van Wilhelmina Drucker onbesproken moest laten, en rechtvaardigde dat met de gedenkwaardige woorden: ‘als men over het werk van Mevrouw Drucker zou willen uitweiden, zou men de geschiedenis van de Nederlandsche Vrouwenbeweging moeten schrijven’.
Wiener bleef tot het eind van de jaren 1930 actief als bestuurslid van de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid, de laatste jaren als presidente. Wellicht indachtig wat zij bij het overlijden van Drucker schreef, behoorde zij, nadat in 1935 het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) werd opgericht, tot degenen die het IAV actief steunden en schonk zij bij herhaling materiaal over de vrouwenbeweging. Bij de onthulling van het standbeeld ter nagedachtenis aan Wilhelmina Drucker, in 1939, was zij een van de spreeksters. Het beeld van Drucker dat zij bij die gelegenheid schetste, werd zo treffend gevonden dat het IAV haar om een afschrift vroeg. Als zij aan dat verzoek tegemoet is gekomen, is die tekst verloren gegaan.
Of Wiener na de oorlog nog weer als lerares werkzaam is geweest, is niet bekend. Wel is zij nog tot in de jaren 1950 in Vrouwenbelangen actief gebleven.
Publicaties
- met J.S.R. Baerveldt-Haver, Wilhelmina Drucker, Nine Minnema en Jacoba F.D. Mossel: Geen blinde volgelingen, Amsterdam 1916.
- artikelen in de rubriek ‘Vrouwenbelangen – Gemeenschapsbelangen’ in Vrije arbeid 1 (1921) en later.
- Perspectieven, Haarlem 1922 (een uitgave van Vrouwenbelangen).
- Publiek- en privaatrechtelijke, maatschappelijke en economische gelijkstelling van man en vrouw, Den Haag 1922 (Vlugschrift nr 6 van de Democratische Partij).
- ‘† Mevrouw W. Drucker’, Democratie. Orgaan van de Demo­cra­tische Partij 3, 49 (11 december [1925]), opgenomen in het gedachtenisnummer van Evolutie (februari 1926) 12-13.
- Wat hebben wij gedaan? en wat staat ons te doen? Redevoeringen gehouden op 1 november 1951 door Hilda Verwey-Jonker en M.S. Wiener, Den Haag 1952.
- ‘Historische inleiding (1814-1940)’, in: M.S. Wiener e.a. (red.), Opgelet bij het stembiljet! De politieke partijen in hun doel en streven, z.p. 1954, 5-26 (een uitgave van Vrouwenbelangen).
, Haarlem 1922 (een uitgave van Vrouwenbelangen).
- Publiek- en privaatrechtelijke, maatschappelijke en economische gelijkstelling van man en vrouw, Den Haag 1922 (Vlugschrift nr 6 van de Democratische Partij).
- ‘† Mevrouw W. Drucker’, Democratie. Orgaan van de Demo­cra­tische Partij 3, 49 (11 december [1925]), opgenomen in het gedachtenisnummer van Evolutie (februari 1926) 12-13.
- Wat hebben wij gedaan? en wat staat ons te doen? Redevoeringen gehouden op 1 november 1951 door Hilda Verwey-Jonker en M.S. Wiener, Den Haag 1952.
- ‘Historische inleiding (1814-1940)’, in: M.S. Wiener e.a. (red.), Opgelet bij het stembiljet! De politieke partijen in hun doel en streven, z.p. 1954, 5-26 (een uitgave van Vrouwenbelangen).
Myriam Everard
wilhelminadrucker.nl
Gepubliceerd:15 januari 2016 / Laatst aangepast: 12 mei 2016