Pieter Valkhoff

Geslacht: Man
Vader: Johan Nicolaus Valkhoff
Moeder: Maria van den Hoonaard
Geboren: 26 Dec 1875 Heerenveen gem. Schoterland
Overleden: 10 MRT 1942 Hilversum
Beroep: leeraar
Aantekeningen: Ofschoon wij eenigszins voorbereid waren en wisten dat Valkhoff's gezondheid het laatste jaar reden tot ongerustheid gaf, vernamen wij - zijn vrienden en vakgenooten - toch met ontsteltenis zijn plotseling overlijden. Want, met zijn wakkeren geest, zijn opgewekten arbeidszin, zijn levensvreugde en vitaliteit, waanden wij de stilte van den dood nog zoo verre van hem.
Valkhoff behoorde tot de geleerden wier heengaan niet alleen een verlies voor de wetenschap beteekent omdat er een eind aan hun werkzaamheden is gekomen, maar ook om den bezielenden invloed die van hen uitging. Bij hem was die bijzonder groot. Vrienden en leerlingen zullen zich met ontroering herinneren hoe, als een studie niet vlotten wilde, of indolentie hun pen te lang tegenhield, een gesprek met Valkhoff - dikwijls voortgezet per brief - hen, door zijn raad, zijn inzicht en zijn beminnelijk vertrouwen in hun kunnen, met nieuwen arbeidslust vervulde. Hoe aanstekelijk werkte zijn steeds gespannen belangstelling, hoezeer zal hij gemist worden!
Ziehier in chronologische volgorde de voornaamste bijzonderheden van zijn levensloop. Pieter Valkhoff, zoon van Johan Nicolaas Valkhoff (directeur der H.B.S. te Heerenveen, later schoolopziener in de districten Heerenveen en Arnhem) en Maria van den Hoonaard, werd den 26sten December 1875 te Heerenveen geboren. Leerling van de H.B.S. aldaar, daarna van die te Arnhem, slaagde hij in laatstgenoemde stad voor het eindexamen Gymnasium. Na zijn akte M.O. in de Fransche taal- en letterkunde behaald te hebben, werd hij leeraar in het Fransch, achtereenvolgens aan het Gymnasium te Kampen, Zwolle en Hilversum. Hij huwde Mej. F.J. Jonkhoff, die als schrijfster van meisjesboeken eenige bekendheid genoot. Zij schonk hem twee zoons, waarvan de oudste, Marius Valkhoff, tot vreugde van zijn vader, diens vakgenoot werd en thans hoogleeraar in de Romaansche taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam is. Na het overlijden van zijn vrouw, hertrouwde Valkhoff met Mej. C. van der Heide.
Sinds het jaar 1906 was Valkhoff, met prof. C.G.N. de Vooys, redacteur van Vereenvoudiging, Orgaan van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze schrijftaal: hij behoorde tot de zeer geestdriftige hervormers en is herhaaldelijk met woord en pen in het strijdperk getreden.
In 1910 tot lid onzer Maatschappij gekozen, toonde hij haar steeds groote belangstelling; in vele maandvergaderingen is hij als spreker opgetreden.
Van 1917-1922 was hij redacteur van de door zijn initiatief tot stand gekomen Bibliotheek van Fransche letterkunde, schilderkunst, muziek, enz., waarvan, onder den algemeenen naam Fransche kunst, negentien deelen verschenen zijn.
De Rijksuniversiteit te Groningen benoemde Valkhoff in 1918 tot doctor honoris causa in de Nederlandsche letteren. Den 18den October van hetzelfde jaar werd hij toegelaten als privaat-docent in de Fransche taal- en letterkunde, aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zes jaar later aanvaardde hij, aan diezelfde Universiteit, onder het patronaat van de Vereeniging tot bevordering der studie van het Fransch, een bijzonder hoogleeraarschap in de Fransche letterkunde. Tot 1937 vereenigde hij dit ambt met zijn leeraarsbetrekking te Hilversum, alwaar hij ook gevestigd bleef.
Met Dr J. Walch was hij in Januari 1922 als afgevaardigde en woordvoerder der Nederlandsche regeering, te Parijs tegenwoordig bij de herdenkingsfeesten van Molière's driehonderdsten geboortedag.
Ook in Frankrijk genoot hij een goeden naam als geleerde. In 1924, 1925 en 1929 (in dit laatste jaar als ‘ruilhoogleeraar’ met prof. Baldensperger, die toen aan de Nederlandsche universiteiten voordrachten hield) gaf hij aan de Sorbonne colleges over de intellectueele betrekkingen tusschen Nederland en Frankrijk. Zijn kennis van de Fransche regionale literatuur, in het bijzonder van de moderne Provençaalsche taal- en letterkunde - hij wijdde daaraan te Utrecht een aantal colleges - bezorgde hem de voor een vreemdeling zeer bijzondere onderscheiding tot ‘Soci dou Félibrige’ te worden benoemd.
In 1939 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie van Wetenschappen.
Vermelden wij nog dat hij tot de oprichters behoorde van de Genootschappen ‘Nederland-Frankrijk’ en ‘Louis Couperus’. In het eerste vervulde hij lange jaren de veelomvattende functie van algemeen secretaris.
Valkhoff's verdiensten werden bekroond met een benoeming tot Ridder in het Legioen van Eer.
Hij overleed te Hilversum, den 10den Maart 1942.
Niettegenstaande zijn overdrukke ambtelijke bezigheden, heeft Valkhoff den tijd gevonden door tallooze geschriften en voordrachten zijn kennis van de Fransche letteren te verbreiden.
Hij begon zijn schrijvers-loopbaan met een rubriek ‘'n Pennetje inkt’, in Het Volk. In 1901 verscheen van zijn hand, in Elsevier's Maandschrift, een door de Redactie van dit tijdschrift bekroonde, groote novelle, Een Weerzien. Hierop volgden, respectievelijk in 1902 en 1905, onder den schuilnaam L. de Rooy van Heerlen, een bundel novellen getiteld Droomliefde en een roman Het liefdeleven van Leo Trelong, een gegeven verwant aan Aart van der Leeuw's Kleine Rudolf, maar in realistischen trant behandeld. De kritiek ontving dit boek met waardeering. Herman Robbers en Johan de Meester moedigden den schrijver sterk aan, Van Nouhuys wijdde een uitvoerige bespreking aan den roman in Het Vaderland (5 Mei 1906), waarin hij het werk ‘met zoo vaste hand geschreven, de psychologie zoo overtuigend’ noemt, ‘dat het een doorslaand gunstigen indruk maakt’. Valkhoff liet het echter bij deze twee pogingen, zelf oordeelende dat zijn talent in deze richting niet groot genoeg was om het verder te ontwikkelen. Ook meende hij dat een kunstenaar niet de verantwoording van een gezin mocht dragen.
Het feit dat Valkhoff een uitgesproken kunstenaarsaanleg had, schijnt mij ten deele verklarend voor zijn werkwijze als literatuur-historicus. Wetenschappelijke geschriften van eenigen omvang heeft hij nimmer doen verschijnen en ik meen dat dit niet uitsluitend kan worden toegeschreven aan zijn inderdaad zeer drukken werkkring. Zijn emotioneele aard leidde hem tot den essai-vorm: tot korte of langere beschouwingen over onderwerpen die hem op een gegeven oogenblik vervulden; zijn nagelaten oeuvre bewijst dat deze zeer verscheiden waren. Valkhoff's speurzin als geleerde uitte zich voornamelijk in het naar voren brengen van hem sympathieke figuren die de geschiedenis, in zijn oogen, te zeer verwaarloosd had, of niet tot haar volle recht deed komen, als bijv. den Deventerschen hoogleeraar Simon Tyssot de Patot (1655-1738), den vergeten Limburgschen dichter Charles Beltjens (1832-1890) en Justus van Effen als kenner van de Fransche literatuur. Het eenige geschrift van hem dat, naast zijn roman en een deel gebundelde artikelen, in boekvorm verscheen: ‘De franse geest in Frankrijks letterkunde’1, is feitelijk óók weer uit een reeks essais samengesteld. De titels der hoofdsukken getuigen het:
Eenheid van volk, eenheid van geest, De ziel der provincies, Algemene schets van de Franse geest, enz.. Met kennelijke vreugde in dien arbeid, heeft Valkhoff den Franschen geest van vele zijden belicht. Na in het kort de ziel der verschillende provincies geschetst te hebben - zonder echter, in die ‘dichterlijke aardrijkskunde’, overdreven waarde te hechten aan de oude theorie omtrent den invloed van grond en klimaat op den aard der bewoners - beschrijft Valkhoff den ‘esprit français’, zooals deze in de geschiedenis der letterkunde tot uiting komt. In dit boekje openbaren zijn persoonlijkheid, zijn smaak en voorliefde zich het duidelijkst. De lezer zal getroffen worden door den bezielden toon - echter vrij van rhetoriek - waarin hij de goede eigenschappen die hij in het Fransche volk heeft opgemerkt, beschrijft. Verschillende daarvan hebben zijn vrienden in zijn persoon teruggevonden: levendige opgewektheid, een fijn gevoel voor humor, gemeenschaps- en vrijheidszin, humaniteit en goedheid. Met hoeveel ingenomenheid citeert hij de woorden van luitenant-kolonel Bourguet, die in 1916, te midden van den strijd, aan zijn vrienden schreef: ‘J'ai parfois à lutter à deux pas de l'ennemi contre l'esprit d'aigreur et de discorde ... Ah! combien ai-je raison de préconiser la bonté. La bonté comme vertu suprême! Avoir l'esprit philosophique, c'est être indulgent - chercher le bon côté des gens et des choses - expliquer et justifier les erreurs des autres, n'est pas rétrécir le coeur.’ (p. 56) Die ‘esprit philosophique’ bezat Valkhoff zelf in hooge mate. Met talrijke citaten, getuigend van een breede belezenheid en vaak ontleend aan ten onzent weinig bekende schrijvers of dichters uit verschillende tijdperken, staaft hij zijn opmerkingen, en het genot dat die schoone fragmenten hem schonken, weet hij op den lezer over te brengen.
Naast deze overzichtelijke schets van de Fransche literatuur, heeft Valkhoff tallooze monographieën gewijd aan figuren, werken of stroomingen in die letterkunde. De belangrijkste zijn de uitvoerige, later gebundelde, essais over Anatole France en Flaubert. Eerstgenoemde, een aan hem verwante geest, trok hem aan door zijn humaniteit en glimlachende ironie; in beide schrijvers waardeerde hij hun schoonheidszin en hun meesterschap over de taal. Men leze bijv. de fijn analytische bladzijden die hij, aan het slot van zijn studie over Anatole France, aan diens stijl, ‘het mooiste franse proza dat ooit geschreven werd’, heeft gewijd.
Diezelfde kunstzinnige aanleg, waarvan ik reeds sprak, had ten gevolge dat Valkhoff bij zijn onderwijs aan het Gymnasium zoowel als aan de Universiteit, zich in de eerste plaats ten doel stelde belangstelling en liefde op te wekken voor het schoone in de Fransche literatuur: misschien besteedde hij daaraan op school wel eens wat méér tijd dan het leerprogramma, met zijn eischen voor grammatica en idioom, gedoogde. Maar met welk een gelukkig gevolg! Op mijn verzoek schreven eenige zijner oud-leerlingen mij hun herinneringen aan zijn lessen en het spijt mij dat de beperkte plaatsruimte mij noodzaakt slechts enkele zinnen te citeeren. Mevrouw M. Jas-Henke schrijft o.a.: ‘dàt is, geloof ik, de groote verdienste van zijn onderwijs geweest, dat hij ook de minst geïnteresseerde onder de bekoring van zijn pittige, suggestieve voordracht wist te brengen en ons zoodoende allen, zonder uitzondering, belangstelling voor de Fransche literatuur heeft bijgebracht... zijn humor en de impulsieve vreugde die hij altijd weer beleefde aan de chefs-d'oeuvre van de Fransche literatuur en die hij op ons wist over te brengen, maakten hem tot een uitzonderlijke figuur in onze schooljaren, van wien wij iets van blijvende waarde voor ons leven hebben meegekregen: hij heeft ons geleerd schoonheid te genieten.’ - ‘Op onnavolgbare wijze wist hij enthousiasme te wekken voor zijn vak’, aldus de heer L. van den Ham... ‘wij kwamen steeds opnieuw onder de bekoring van zijn boeiende voordracht en geweldige belezenheid. Hij wist onze intense belangstelling op te wekken en gaande te houden, zo zelfs dat wij tot eigen onderzoek gedreven werden...’ En Mr G.W.O. Riep schrijft: ‘Door zijn wijze van lesgeven, door de warmte waarmede hij over zijn geliefde Fransch sprak en niet in de laatste plaats door voorlezing, hetgeen door zijn levendige voordracht en zijn gevoel voor humor, voor de klas een waar genot was, heeft hij belangstelling voor zijn taal weten te wekken, welke mij er toe bracht daaraan veel meer uren te wijden dan het ‘verplichte vak’ vereischte’. Dat hij in hoog aanzien stond bij de jongeren, blijkt nog uit een feit dat ik voor de curiositeit wil vermelden. Hilversum werd eenigen tijd onveilig gemaakt door inbraken. Toen de politie de hand legde op den schuldige, een werkloozen onderwijzer en hem vroeg of hij ook de dader was van een onlangs gedane poging tot inbraak ten huize van prof. Valkhoff, antwoordde hij zeer beslist: ‘neen dat zou ik nooit gedaan hebben, voor dien man heb ik te veel waardeering’.
In de examen-commissie Fransch M.O. (lange jaren woonde ik hem daar bij) was het een genoegen te zien hoe hij, door zijn humaan en rustig vragen, de candidaten op hun gemak wist te stellen. Velen zullen ook in dit opzicht met erkentelijkheid aan hem denken. Al kon hij ons niet altijd de verveling verbergen die de meestal niet zeer boeiende agenda's onzer commissie-vergaderingen hem inboezemden, ‘als een zaak hem interesseerde (aldus onze voorzitter in zijn herdenkingsrede) dan leefde zijn gelaat op, zijn stem werd dieper, overtuigender en wij voelden ons meegesleept door de warmte van zijn woorden’.
In elk zijner geschriften teekent zich, naast den geleerde, de persoonlijkheid van Valkhoff af. Al betracht hij in zijn critische beoordeelingen de noodige objectiviteit, toch bemerken wij zijn voorliefde en vooral zijn innerlijke bewogenheid en het is ons duidelijk dat hij zich voornamelijk voelt aangetrokken tot de schrijvers die zijn schoonheids- en vrijheidszin deelen. Den invloed zijner Fransche studies vinden wij terug in zijn streven om zich steeds op de helderste wijze uit te drukken en nimmer zijn eruditie zóózeer op den voorgrond te plaatsen, dat zij een aangename lectuur schade zou doen.
Bij voorkeur behandelde hij de intellectueele betrekkingen tusschen Frankrijk en Nederland. In zijn rede getiteld L'Influence de la littérature française dans les Pays-Bas, betreurt hij het dat er nog geen algemeene studie in boekvorm over dit belangrijke onderwerp is verschenen. Valkhoff zou daar de aangewezen persoon voor zijn geweest, alleen al door het feit dat hij even grondig in de Nederlandsche als in de Fransche literatuur onderlegd was. Blijkbaar heeft de tijd hem ertoe ontbroken. Eenige zijner fragmentarische studies over dit onderwerp zullen weldra door de zorgen van Dr B.M. Boerebach en Dr Marius Valkhoff gebundeld verschijnen, onder den titel Ontmoetingen tusschen Nederland en Frankrijk. In zijn verhandelingen over de betrekkingen tusschen beide landen, heeft Valkhoff zich niet zoozeer voor oogen gesteld den invloed van de Fransche letterkunde op de Nederlandsche, tot bij de onbekendste schrijvers op te sporen, als wel na te gaan welke veranderingen de Fransche geest in de Hollandsche navolgingen onderging, dus de ‘vernederlandsing’ er van te constateeren. Men zie bijv., in zijn studie over Ronsard in Nederland, zijn interessante vergelijking van een gedicht van Ronsard met de vertaling door Jan van der Noot.
Men heeft dikwijls beweerd dat Valkhoff, met zijn bewegelijke levendigheid, zijn schoone dictie van het Fransch, ja zelfs door het in Holland weinig voorkomende baardje dat hij droeg, evengoed een Franschman had kunnen zijn. Dit zou ik willen tegenspreken. Voorzeker heeft hij sterk den invloed ondergaan van een land waar hij dikwijls verbleef en vele vrienden telde, maar alle imitatie-zucht was zijn eenvoudige natuur vreemd. Hij is een echte Nederlander gebleven en misschien vormen zijn persoon en geschriften wel de beste voorbeelden van wat hij noemde ‘vernederlandsing van de franse geest’.
Aan het eind van dit levensbericht overvalt mij het gevoel van onvoldaanheid dat velen zullen kennen die zich met een dergelijken arbeid hebben beziggehouden. Ik trachtte een beeld te geven zoowel van den mensch Valkhoff als van den schrijver. Maar ook al sloeg men in een karakterteekening geen enkele eigenschap over, dan zou de som daarvan toch geenszins de persoonlijkheid weergeven. Want, achter al die eigenschappen schuilt het geheimzinnige en toch zoo krachtige ‘eigen zelf’, het je ne sais quoi - waarover de zeventiende- en achttiende-eeuwsche Fransche schrijvers zich reeds het hoofd gebroken hebben - dat niet te vatten noch te omschrijven is en toch de bron vormt van onze waardeering en genegenheid.
C. Serrurier
Lijst der geschriften
1901 Een Weerzien: Elsevier's geïllustreerd Maandschrift, dl. XXI, p. 126, 197, 271, 341.
1902 Droomliefde (onder den schuilnaam L. de Rooy van Heerlen), Amersfoort, Valkhoff & Co.
1905 Het liefdeleven van Leo Trelong (onder den schuilnaam L. de Rooy van Heerlen), Amersfoort, Valkhoff & Co.
1905 Over Vertaalkunst: Taal en Letteren, jrg. XV, p. 65.
1909 Vertaalkunst: De Gids, dl. II, p. 92.
1909 Taalideeën: De Gids, dl. IV, p. 446.
1909 De dienstbaarheid van de Moedertaal: De nieuwe Taalgids, jrg. III, p. 177.
1910 Stijl: De nieuwe Taalgids, jrg. IV, p. 50.
1911 De Franse Romantiek en Théophile Gautier: De Beweging, jrg. VII, dl. III, p. 227.
1912 Nederlandse vertalingen naar Molière: De nieuwe Taalgids, jrg. VI, p. 142.
1913 Rousseau in Holland: De nieuwe Taalgids, jrg. VII, p. 300.
1914 Over Anatole France: De Gids, dl. II, p. 230, dl. III, p. 37, 297. (Gebundeld verschenen in Over Frankrijk's Letterkunde).
1914 Franse woorden in het Nederlands: De nieuwe Taalgids, jrg. VIII, p. 95. (Boekbespreking).
1914 De leuze l'Art pour l'Art in de Franse letterkunde: De nieuwe Taalgids, jrg. VIII, p. 285.
1915 De stijl van Anatole France: De Gids, dl. IV, p. 91. (Gebundeld verschenen in Over Frankrijk's Letterkunde).
1915-1916 - met J. Fransen - Voltaire en Hollande: Revue de Hollande, jrg. I, December en jrg. II, Maart-April.
1916 Louis Ménard (1822-1901): Neophilologus, jrg. I, p. 88.
1916 Le roman moderne hollandais et le réalisme français: Revue de Hollande, jrg. II, Juli.
1916 - met C.G.N. de Vooys - Vreemdelingen over onze Letterkunde: De nieuwe Taalgids, jrg. X, p. 20.
1916 Zaïre en de Henriade in de Nederlandse letterkunde: De nieuwe Taalgids, jrg. X, p. 199, 256.
1917 De Franse Geest in Frankrijk's letterkunde, Leiden, A.W. Sijthoff's Uitgevers Mij. (No. I van de serie Franse Kunst, onder redactie van P. Valkhoff).
1917 Justus van Effen en de Franse letterkunde: De Gids, dl. IV, p. 323.
1918 L'Influence de la littérature française dans les Pays-Bas, Leiden, Sijthoff's Uitgevers Mij. (Openbare Less, gegeven bij Valkhoff's toelating als privaat-docent aan de Universiteit te Utrecht).
1919 Elie Luzac: Neophilologus, jrg. IV, p. 10, 106.
1920 - met C.G.N. de Vooys - Uit Den Nederduytschen Helicon (1610). Fragmenten met Fransche parallel-teksten, Groningen.
1922 Dichterlijke aardrijkskunde van Frankrijk. (Over legenden van den Elzas): Het Fransche Boek, jrg. I, p. 49, 57.
1922 De drie ‘Verzoekingen’ van Flaubert: Groot-Nederland, jrg. XX, dl. I, p. 607, 715. (Gebundeld verschenen in Over Frankrijk's Letterkunde).
1923-1930 feuilletons over letterkundige onderwerpen (vaste medewerking) in De Telegraaf.
1924 Over Frankrijk's Letterkunde (Anatole France, De jeugd van Flaubert, De drie ‘Verzoekingen’ van Flaubert, Flaubert en Louise Colet, Pierre de Ronsard, Ronsard en Nederland), Amersfoort, Valkhoff & Co.
1924 Lamartine in Nederland: De nieuwe Taalgids, jrg. XVIII, p. 113. (Boekbespreking).
1924 De strijd tegen de Romantiek in het tegenwoordige Frankrijk, Amersfoort, Valkhoff & Co. (Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleeraar in de Fransche letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht).
1925 Jean Variot en de Elzas: Het Fransche Boek, jrg. IV, p. 97.
1926 Constantin Huygens et ses amitiés françaises: Editions de la Gazette de Hollande, Den Haag. (Voordracht gehouden te Parijs, in de Sorbonne, op 16 November 1925; eerst verschenen in Gazette de Hollande, 18 en 25 December 1925 en 1 Januari 1926).
1926 Voltaire et La Hollande: Le Monde nouveau, April, p. 151. (Voordracht gehouden te Parijs, in de Sorbonne, op 17 November 1925).
1926 Une Hollandaise romançière française: Madame de Charrière: Editions de la Gazette de Hollande, Den Haag. (Voordracht gehouden te Parijs, in de Sorbonne, op 19 November 1925; eerst verschenen in Gazette de Hollande, 15, 21 en 29 Januari en 5 Februari 1926).
1926 Emile Verhaeren: Het Fransche Boek, jrg. VI, p. 33.
1927 Paul Valéry: Hommage des Ecrivains étrangers à Paul Valéry, Maastricht, A.A.M. Stols.
1928 De Ideeën van Mevrouw de Charrière: De Gids, dl. III, p. 82.
1928 Rimbaud en Loti: Nu, jrg. I, dl. I, p. 376. (Boekbespreking).
1928 Over Montherlant: Nu, jrg. I, dl. II, p. 276.
1928 Voorwoord in: M.A. Rombach, Lijst van Proefschriften over Fransche taal- en letterkunde [aanwezig in de] Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht, Utrecht, 1928-1939, 4 dln.
1929 Over het Realisme in de Nederlandse letterkunde na 1870: De nieuwe Taalgids, jrg. XXIII, p. 161.
1929 Emile Zola en Jacques van Santen Kolff: Haagsch Maandblad, jrg. VI, dl. XII, p. 397.
1930 Le père de Benjamin Constant: Les Nouvelles littéraires, 1 Februari.
1930 Emile Zola et la littérature néerlandaise: Mélanges Baldensperger, Paris, E. Champion, dl. II, p. 312.
1931 Americaensche Zeeroovers: Haagsch Maandblad, jrg. VIII, dl. I, p. 42.
1931 De A.O. Exquemelin à Mac Orlan: Les Nouvelles littéraires, 10 October.
1931 Inleiding in: Rabelais, Gargantua en Pantagruel. Uit het Fransch vertaald door J.A. Sandfort, Laren, 1931-1932, 2 dl.
1931 De wonderbaerlijke Reizen van Simon Tyssot de Patot: De Gids, dl. I, p. 239.
1932 Charles d'Orléans, Chansons, avec introduction et glossaire, Blaricum, Editions ‘De Waelburgh’.
1932 Bij het aanstaand feest van Rabelais: Haagsch Maandblad, jrg. IX, dl. II, p. 73.
1933 Over sociale Taalbeschouwing: De nieuwe Taalgids, jrg. XXVII, p. 302.
1933 Lettres inédites de Voltaire à Constant d'Hermenches: Mélanges Salverda de Grave, p. 347.
1934 Inleiding in: Louis-F. Céline, Reis naar 't eind van den nacht (Voyage au bout de la nuit). Uit het Fransch vertaald door J.A. Sandfort, Amsterdam, Mulder & Co.
1935 Marnix en Rabelais: De Gids, dl. IV, p. 315.
1936 Couperus en Lombard: De Gids, dl. I, p. 357.
1937 Een boek over Ary Prins: De nieuwe Taalgids, jrg. XXXI, p. 130. (Boekbespreking).
1937 Joris-Karl Huysmans en Ary Prins: De Gids, dl. II, p. 43.
1938 De betekenis van Amerika en Azië voor het West-Europese gedachtenleven van de zeventiende en achttiende eeuw: Neophililogus, jrg. XXIII, p. 81 en Allard Pierson Stichting, no. 14.
1938 Baudelaire in Vlaanderen en Nederland: Groot Nederland, jrg. XXXVI, dl. I, p. 62. (Boekbespreking).
1938 Woord vooraf in: Catalogus van Fransche Boeken, in 1938 geschonken door de Fransche Regeering. Benevens herdrukken van den Catalogus der Bibliothèque française d'Utrecht, 1923, Utrecht.
1938 Het Fransche Naturalisme en de Beweging van '80: De nieuwe Taalgids, jrg. XXXII, p. 127. (Boekbespreking).
1938 Parijse Indrukken van 1666: Neophilologus, jrg. XXIII, p. 43. (Gallas-nummer).
1939 Lamartine in Nederland: De Gids, dl. II, p. 197.
1940 Een vergeten Limburgs romanticus, Charles Beltjens: De Gids, dl. I, p. 309.
1940 Voorwoord in: Marg. Hulshoff, Catalogus [der] Collectie Jeanne d'Arc [in de] Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht.
Voorts bijdragen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Provinciaal Overijsselsche Courant, Nieuwe Arnhemsche Courant; boekbesprekingen in Museum, Het Fransche Boek, De witte Mier; letterkundige overzichten in Mededeelingen van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Hilversum; bijdragen in Fransche bladen als Figaro (4 Maart 1929: La pensée française en Hollande; 21 September 1929: La littérature hollandaise contemporaine), Revue de Hollande (boekbesprekingen en overzichten van den inhoud van tijdschriften).
Ook bezorgde Valkhoff twee populaire uitgaven: De Hugo à Verlaine en Emile Verhaeren, beide verschenen in 1923 (in de serie Fransche Bibliotheek onder redactie van Dr. J. van der Elst en Dr. P. Valkhoff, Wageningen, Robijns & Co.) en eenige schooluitgaven.

Gezin 1

Huwelijkspartner: Fokelina Jantina Jonkhoff geb. 1879 overl. 19 Aug 1933
Huwelijk: 31 Mrt 1904 Groningen
Kinderen:
  Marius Valkhoff Male geb. 7 Jan 1905

Gezin 2

Huwelijkspartner: Catharina van der Heide geb. 29 Dec 1906
Huwelijk: 25 Juli 1934