Willem Koster

Geslacht: Man
Vader: Marinus Koster
Moeder: Margje Ouwerkerk
Geboren: 24 OKT 1834 Boskoop
Overleden: 7 Juli 1907 Utrecht
Aantekeningen: KOSTER (Willem) werd 24 Oct. 1834 te Boskoop geboren en overl. 7 Juli 1907 te Utrecht. Zijn eerste opleiding ontving hij te Boskoop, waar hij de fransche school bezocht. Hij onderscheidde zich zoozeer door vlugheid en leergierigheid, dat zijn ouders besloten hem voor den geleerden stand op te leiden. Nadat het aanvankelijk denkbeeld hem predikant te doen worden was losgelaten, werd hij voor de studie der geneeskunde bestemd. Daartoe werd de eenvoudigste weg gekozen. Op 16-jarigen leeftijd kwam hij als leerling bij Dr. J. van Nes, een zeer geacht geneesheer te Noordwijk. Na daar een jaar te hebben doorgebracht, bezocht hij de klinische school te Rotterdam, waar o.a. Molewater, Polano en Schmidt zijn leermeesters waren. Van zijn verblijf te Rotterdam maakte hij tevens gebruik om latijn en grieksch te leeren en achtereenvolgens het staatsexamen, dat toen voor de toelating tot de hoogeschool werd gevorderd, en de examens in de faculteit der geneeskunde aan de hoogeschool te Leiden af te leggen. Na de bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunst te hebben verkregen, werd hij aangesteld tot 2den heelmeester aan het Stedelijk Ziekenhuis te Rotterdam. In 1859 werd hij benoemd tot 2en prosector bij het anatomisch kabinet te Leiden, waar toen H.J. Halbertsma hoogleeraar was in anatomie en physiologie. Kort na het aanvaarden dezer betrekking werd hij, op 4 November 1859, tot med. doctor gepromoveerd, na verdediging van een proefschrift, bevattende: Drie door den schrijver waargenomen ziektegevallen.
Weldra was Koster in ruimen kring bekend als een man van grooten aanleg, uitmuntend zoowel door de scherpte van zijn geest als door de veelzijdigheid van zijn kennis. Uit zijn geschriften leerde men hem, ook buiten Leiden, kennen als een verdienstelijk en veel belovend patholoog en anatoom. Toen in 1862 Schroeder van der Kolk te Utrecht overleed, werd Koster - terwijl Donders het onderwijs in physiologie op zich nam - tot zijn opvolger aangewezen. 26 Sept. 1862 aanvaardde hij het hoogleeraarsambt te Utrecht, met een redevoering getiteld: De aard van het onderwijs in de algemeene ziektekunde. Zijn onderwijs betrof, behalve het in dezen titel genoemde vak, ook de normale en pathologische anatomie en de gerechtelijke geneeskunde.
Te Utrecht nam Koster al spoedig een aanzienlijke plaats in, allereerst aan de hoogeschool, waar zijn wetenschappelijk werk en zijn onderwijs hoog werden gewaardeerd, maar ook, door zijn belangstelling in alles wat om hem heen gebeurde, door zijn fijnen smaak voor letteren en schoone kunsten, door zijn geestig woord, in het maatschappelijk leven.
In 1866 trad Koster in het huwelijk met mejuffrouw Th.M. Karsten, een dochter van den hoogleeraar Karsten te Utrecht.
In den tijd toen Koster zijn wetenschappelijk werk begon, was in de ontleedkunde de beschrijvende richting de heerschende - de morphologische, die zich op zooveel breeder standpunt plaatste, werd eerst eenige jaren later, vooral door Gegenbaur, ingewijd. De eenvoudige beschrijving van den bouw van het menschelijk lichaam, waarvan het voornaamste reeds, door een studie niet van jaren maar van eeuwen, tot klaarheid was gebracht, kon Koster's naar de oplossing van nieuwe vraagstukken strevenden geest niet voldoende bevredigen. De belangrijkste van de onderzoekingen door hem als anatoom verricht betreffen de vorming van het ei in het ovarium van den mensch en de bewegingen van den onderarm, onderzoekingen waarbij het duidelijk uitkwam, dat de bouw der organen werd bestudeerd met het doel de verrichtingen daarvan beter te leeren kennen. Met voorliefde hield Koster zich met de studie der pathologische anatomie en physiologie bezig. Dat blijkt uit de redevoering waarmede hij het hoogleeraarsambt aanvaardde, uit talrijke mededeelingen van zijn hand in het Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde, in de Verslagen der Kon. Akad. v. Wetensch., waarvan hij in 1866 lid werd, en evenzoo uit de redevoering waarmede hij op 26 Maart het rectoraat der hoogeschool aan zijn opvolger opdroeg. In deze redevoering betoogde hij met nadruk de wenschelijkheid van een afzonderlijken leerstoel voor pathologische anatomie en physiologie. Eerst 8 jaren later heeft hij dien wensch vervuld gezien, maar hij zelf kon toen het aan dien leerstoel verbonden werk niet meer op zich nemen. In het einde van 1875 werd hij, ten gevolge van een infectie bij een lijkopening, door een ziekte aangetast die hem aan den rand van het graf bracht. De gevolgen daarvan is hij nooit geheel te boven gekomen. In 1876 werd zijn leerling Talma tot hoogleeraar in algemeene pathologie en pathologische anatomie benoemd, terwijl Koster het onderwijs op zich bleef nemen in anatomie en in gerechtelijke geneeskunde, het vak, waarover hij in 1870 een leerboek had uitgegeven, waarvan in 1877 een tweede druk verscheen.
Ofschoon hem in 1880 een lector in anatomie ter zijde werd gesteld, was het hem toch, ondanks groote, steeds zwaarder wordende inspanning, op den duur niet mogelijk zijn arbeid als hoogleeraar vol te houden. Bij de viering van zijn 25-jarig professoraat werd hem, naast tal van andere blijken van vereering en vriendschap, door de regeering een langdurig verlof tot herstel van krachten aangeboden. Het verlof werd aangenomen, maar gaf niet zooveel baat als daarvan was gehoopt. Koster vroeg zijn ontslag en verkreeg dat op 21 Juni 1888 op de meest eervolle wijze.
Koster verliet korten tijd daarna Utrecht, naar het scheen als een gebroken man. Toch bleek zijn geestkracht hem niet te hebben verlaten. Hij vestigde zich te Hilversum en slaagde er in, nu hij bevrijd was van de zorgen voor het onderwijs en van het werk in prepareerzaal en museum, zich allengs weer met ernstige studie bezig te houden. Allereerst drongen vraagstukken van geneeskundig-maatschappelijken aard, waaromtrent hij ook vroeger zich meermalen in het openbaar had uitgelaten, hem er toe de pen weder op te nemen. Zijn veelomvattende kennis en zijn neiging tot wijsgeerig onderzoek stelden hem in staat ook tal van andere onderwerpen in behandeling te nemen. Een orgaan en tevens een prikkel om de uitkomsten van zijn arbeid publiek te maken, vond hij in de Wetenschappelijke Bladen, waarvan hij in 1892 de redactie, met Dr. van Oven, op zich nam. Korten tijd daarna keerde hij, voldoende hersteld, te Utrecht, terug. Zoo bleef hij, ofschoon ‘emeritus’, zich in ruimen zin aan het hooger onderwijs wijden, zoodat op 26 Sept. 1902 hem door een grooten kring van vereerders, oprechte hulde kon worden gebracht, als den man, die 40 jaren het professoraat eervol had bekleed.
Zijn laatste werk, Kant's noumenale wereld en de zinnelijke waarnemingen, was bij zijn overlijden geheel gereed, maar het verschijnen daarvan heeft Koster niet meer mogen beleven.
Geschriften: (Het Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde is aangeduid met N.T.G., het Ned. Archief v. Natuur- en Geneeskunde met N.A.N.G., de Verslagen der Kon. Akademie v. Wetensch. met K.A.W.): Ruptura intestini coeci traumatica. N.T.G. 1859; Drie door den schrijver waargenomen ziektegevallen (Diss. Leiden 1859); Waarneming eener liesbreuk, waarbij de breukzak grootendeels achter den buikwand lag. N.T.G. 1860; Over de werking der ademhalingsspieren, inzonderheid der MM. intercostales. N.T.G. 1860; De menschelijke voet. Blikken in het leven der natuur (1861); De reactie op het gebied der cellenleer. N.T.G. 1862; Grondbeginselen der natuurkunde van den mensch. Vrij bewerkt naar het fransch van J. Béclard en anderén (Tiel 1862); De aard en het onderwijs in de algemeene ziektekunde. Redevoering ter aanvaarding van het hoogleeraarsambt te Utrecht (Leiden 1862); De beteekenis van het woord cel en de invloed daarvan op physiologie en pathologie. N.T.G. 1862; Zintuigelijke waarneming. Blikken in het leven der natuur (1863); Iets over het begrip van ziekte en ziektekunde. N.T.G. 1863; Een laatste woord aan Prof. Schrant. N.T.G. 1863; Het Hooger Onderwijs en de geneeskunde. Eene beschouwing naar aanleiding der redevoering van Prof. Evers te Leiden (Utrecht 1864); De aard der oppositie tegen de medische wetsontwerpen. Antwoord aan ‘Iemand die niet mee wil doen’ en anderen (Utrecht 1865); De grieven der Hoogeschool tegen de ontwerpen van wet op de Geneeskundige Staatsregeling enz. (Utrecht 1865); Brief aan Dr. H. Boursse Wils, over zijn woord ter verdediging der nieuwe wetten op het Geneesk. Staatstoezicht enz. (Utrecht 1865); Bijdrage tot de kennis der diffuse nieuwvorming van bindweefsel, ook met het oog op de elephantiasis dura. N.A.N.G. 1865; De pathogenie der cystoide nieren. N.A.N.G. 1865; De morphologische beteekenis van het achterhoofdsbeen en de twee bovenste halswervels. N.A.N.G. 1865; Twee gevallen van tumor cerebri. N.A.N.G. 1865; Canalis spheno-palatinus. N.A.N.G. 1865; Ongewone slijmvliesplooien van den menschelijken darm. N.A.N.G. 1865; Bijzondere vorm der lever. N.A.N.G. 1865; Anomalie in de vertakking der arteria coeliaca. N.A.N.G. 1865; Paracystitis suppurativa. N.A.N.G. 1865; Volledige versmelting van den M. pectoralis major en deltoideus. N.A.N.G. 1865; Zeldzame oorzaak van galbraking. N.A.N.G. 1865; Twee gevallen van bruine huidverkleuring met ziekelijke aandoening der bijnieren. N.A.N.G. 1866; Over piszuur-infarct en aangeboren niercystoid. N.A.N.G. 1866; Pyelonephritis in een hoefijzernier. N.A.N.G. 1866; Een paar opmerkingen over het bestudeeren van de oorzaken der cholera. N.A.N.G. 1866; De gansche gele dooier van het vogelei te vergelijken met het zoogdiereneitje. N.A.N.G. 1866; Musculus coraco-clavicularis. N.A.N.G. 1866; Ligging der arteria anonyma aan den hals vóór de luchtpijp. N.A.N.G. 1866; De musculus biceps brachii in betrekking tot den musculus pectoralis major. N.A.N.G. 1866; Musculus anconaeus quintus? N.A.N.G. 1866; Levensbericht van Hidde Justusz. Halbertsma in Jaarboek K.A.W. 1866; Remarque sur la signification du jaune de l'oeuf des oiseaux, comparé avec l'ovule des mammifères. Arch. Néerl. 1866; Bijdragen tot de kennis van het mechanisme van 't ligchaam. N.A.N.G. (ook in het fransch, Arch. Néerl.) 1867; Oratio de facultatis medicae in academiis nostris ordinatione, ad pathologiae imprimis studium hucusque neglectum, vindicandum et perficiendum (Trajecti ad Rhenum 1868); Het uittreden der ongekleurde bloedcellen door de vaatwanden en de ziekteprocessen, welke daarvan het gevolg zyn. N.A.N.G. 1868; Ontstaan van het aangeboren niercystoid. N.A.N.G. 1868; Fibroma aan de basis cerebri en langs de wortels van sommige hersenzenuwen. N.A.N.G. 1868; Verdere onderzoekingen over ontsteking en ettervorming in sommige weefsels. N.A.N.G. 1869; De pathogenie der apoplexia medullae spinalis. N.A.N.G. 1869. Recherches sur l'épithelium de l'ovaire des mammifères après la naissance et sur la relation de l'ovaire avec le péritoine. Arch. Néerl. 1869; Het epithelium van het ovarium. N.A.N.G. 1870; Rapport over een schedel en beenderen te Stolwijk opgegraven. K.A.W. 1870; Ontleedkundige onderzoekingen en waarnemingen. K.A.W. 1870; De embryogenetische afkomst der arteria bronchialis dextra en de beteekenis daarvan voor de vergelijkende ontleedkunde en de pathogenie. K.A.W. 1870; Leerboek der gerechtelijke geneeskunde voor artsen en rechtsgeleerden (Tiel 1870, 2de en vermeerderde druk 1877); Ontleedkundig onderzoek van de verkalking der nierpyramiden. K.A.W. 1872; Verdere onderzoekingen omtrent de vorming van Folliculi Graafiani in het ovarium van den volwassen mensch. K.A.W. 1872; Die Pathogenese der Endarteriitis. K.A.W. 1874; De verdediging der teleologie in den laatsten tijd in de Gids 1877; Busken Huet's Italiaansche reisaanteekeningen in de Gids 1877; Het voorkomen van lucht in de longen van pasgeboren kinderen. N.T.G. 1877; De gemeenschap der aderen aan de rugvlakte van den duim met den aderboog in de diepte van de handpalm, en iets over de rugslagaderen van den duim. K.A.W. 1879; Klassieke studie tegenover americanisme in de Gids 1880; Bijdrage tot de kennis van het mechanisme der bewegingen in het elleboogsgewricht. N.T.G. 1880; Het klimaat der Riviera. N.T.G. 1881; De bewegingen der ulna bij pro- en supinatie der hand. N.T.G. 1882; Onnauwkeurige cijfers, twijfelachtige feiten, uiteenloopende redeneeringen. N.T.G. 1883; Kantteekeningen op het Verslag aan den Min. v. Binnenl. Zaken van de Commissie, die van 1 Aug. 1883-1884 de practische geneeskundige examens heeft afgenomen. N.T.G. 1884; Latijn en Grieksch wenschelijk voor de opleiding onzer geneeskundigen? N.T.G. 1886; Ontwikkelingsleer en ziektekunde. N.T.G. 1886; Een paar vraagstukken op maatschappelijk geneeskundig gebied van belang. N.T.G. 1890; Herstellingsoorden. N.T.G. 1890; Progressief liberalisme. Voordracht enz. (Amsterdam 1891); De ontdekkingsgeschiedenis van de ‘Wet van Bell’. N.T.G. 1891; Verontrustende cijfers. N.T.G. 1891; Geneeskundig-maatschappelijke belangen. N.T.G. 1891; Het ontwerp tot wijziging der ‘Artsenwet’, ingediend bij de 2de Kamer der Staten Generaal. N.T.G. 1892; De toeneming der krankzinnigheid. N.T.G. 1893; Sociaalmedische vraagstukken. N.T.G. 1894; Voorbereidend geneeskundig onderwijs. N.T.G. 1898; De wetten der erfelijkheid en het toenemen der krankzinnigheid (Haarlem 1900); De ontkenning van het bestaan der materie en de moderne physiologische psychologie (Haarlem 1904); Subjekt en objekt bij zintuigelijke waarneming (Haarl. 1906); Kant's noumenale wereld en de zinnelijke waarnemingen (met een portret van den schrijver) (Haarl. 1907).
Verder een groot aantal mededeelingen en beschouwingen over velerlei onderwerpen in de Wetenschappelijke Bladen, van 1892 tot 1906.
In deze lijst zijn de zeer talrijke aankondigingen en besprekingen van geschriften, door Koster, vooral in het Ned. Tijdschr. v. Geneesk. en in de Wetensch. Bladen, in het licht gegeven, niet opgenomen. Slechts moge een uitzondering worden gemaakt voor een, in 1860, Ned. T.v. Gen. IV, 282, verschenen aankondiging van een werk van J. van der Hoeven, Catalogus craniorum diversarum gentium, omdat Koster hierin een nieuwe en vernuftige wijze van schedelmeting, ter bepaling der prognathie, voorstelt. Gelukkig is dit voorstel, ondanks de uiterst bescheiden wijze van publicatie, niet onopgemerkt gebleven. De anthropologen hebben er met veel waardeering gebruik van gemaakt.
In den Utrechtschen Studentenalmanak van 1868 staat zijn photographisch portret.
Pekelharing

Gezin 1

Huwelijkspartner: Theresia Margaretha Karsten geb. 31 Okt 1834 overl. 26 Sept 1920
Huwelijk: 14 Juni 1866 Utrecht
Kinderen:
  Anna Maria Margaretha Koster Male geb. 22 Dec 1869 overl. 21 Juli 1945