Willem Mallinckrodt

Geslacht: Man
Vader: Herman Frederik Mallinckrodt
Moeder: Petronella Wilhelmina Swaan
Geboren: 28 OKT 1844 Driel, gem. Heteren
Overleden: 18 Jan 1925 Arnhem
Beroep: professor
Aantekeningen: M A L L I N C K R O D T , W I L L E M , * Driel 28 okt. 1844, t Arnhem 18 jan. 1925. Z n . van Hendrik Frederik Mallinckrodt, pred., en Wilhelmina Swaan. Stud. theol. Utrecht 1863.
Herv. pred. Westmaas 1869-1870. Pred. Prot. Kerk Ned. Oost-Indië Banda (Java) 1871, Surakarta 1876, Salatiga 1880-1881 (verlof).
Fort de Koek 1883, Riouw 1885, Fort de Koek 1887, Semarang 1889-1891 (eervol ontslag). Herv. pred. Maurik 1892, Maastricht 1893-1902. Hoogl. vanwege de Herv. Kerk Groningen 1902-1915 (emer.). Hij vestigde zich te Zutphen, later te Arnhem. Hij huwde 1. met Hester Adriana Harting (t in Nederland tijdens verlof), d. van P. Harting, hoogl. biologie te Utrecht; 2. op 26 sept. 1883 met Cornelia Hartog (1860-1945), d. van J . Hartog, doopsgez. pred. M. heeft van huis uit een onorthodoxe geest meegekregen. Zijn vader werd voor ketter uitgemaakt zowel om zijn afkeer van gehoorzaamheid aan de letter als om zijn voor een predikant te werelds geacht gedrag. Positieve aanvaarding van het goede der aarde was een thema, dat in M.s preken en gedichten veel aandacht kreeg.
Bijna 25 jaar, juist de periode van ontwikkeling en rijping, heeft M . in Indië doorgebracht.
Over het kerkelijk werk of over de Indische samenleving heeft hij niet veel gepubliceerd iPastorale herinneringen uit 1869 en 1870. In: GV, VI (1895), 354-367).
In enkele gedichten heeft hij een Javaanse legende en frappante gebeurtenissen opgetekend.
Een serie „Zeemansliedjes", Panopticum, was het resultaat van een gesprek met een zeeofficier zoals dat vaak op de verre eilanden gevoerd werd; de liefdesliedjes zijn de beste. In latere preken komen niet zulke uit het leven gegrepen voorbeelden voor, maar wel menige oproep om in de kracht van Christus tegen de zinnelijke begeerten te strijden. Overigens ontbrak het M . niet aan dichtvaardigheid. Hij was zeer belezen en vertelde graag. Meer dan de theologie gold trouwens zijn liefde en studiezin de klassieken.
Eén van de eerste artikelen op wetenschappelijk gebied na zijn repatriëring handelde over de brieven van Plinius. In zijn stervensuur was hij nog bezig met de lectuur van Tacitus.
Reeds voor zijn vertrek naar Indië had M . zich aangesloten bij de evang. richting. Hij bewonderde P. Hofstede de Groot. Vanaf de eerste jaargang werkte hij mee aan het evang. tijdschrift GV, waarvan hij weldra ook redacteur werd.
Dat M . echter in 1902 werd voorgedragen voor het kerkelijk hoogleraarschap te Groningen in de vacature J. Reitsma, baarde in de Herv. Kerk wel opzien. Van orthodoxe zijde was men „verbaasd over het weinig monumentaal karakter" van hetgeen niet alleen M . , maar ook de beide andere genomineerden hadden geschreven. Geen van de drie bezat de doctorsgraad, wel behoorden zij allen tot de evang. richting. Verschillende leden van de algemene synode betreurden de voordracht, „waardoor eene richting als de Evangelische, die wegstervende is, een derde gedeelte der Kerkelijke Hoogleeraren voor zich opeischt" (24 apr. 1902). Een en ander bewoog M . er toe in zijn oratie rekenschap van zijn eigen overtuiging af te leggen. Enerzijds distantieerde hij zich hierin van elke binding aan de drie formulieren, die in het licht van het historisch-kritisch onderzoek niet meer als de leer der kerk konden worden aangemerkt, terwijl ook de geschiedenis van de ontwikkeling der Herv. Kerk een voortbewegen tot ruimer opvatting der evangelische waarheid liet zien. Anderzijds keerde M . zich tegen het verstandelijk materialisme, dat aan de geest eigen leven ontzegt. Hij was zo doordrongen van de onvolmaaktheid van menselijke kennis en de onbetrouwbaarheid van 's mensen gevoel, dat hij nooit het laatste woord wilde geven aan de wetenschap of aan door feilbare mensen bepaalde geloofsleer.
Voor hem lag het- onaantastbare fundament van het geloof verankerd in de goddelijke liefdesopenbaring in Jezus Christus. Hij doorleefde de bijzondere openbaring in Christus als noodzakelijk uit Gods zorg voor de wereld voortvloeiend. Hij had persoonlijk sterke behoefte aan de zekerheid van de innerlijke gemeenschap met Christus waartoe het gebed de weg ontsloot. Het volgend jaar stelde hij in zijn openingscollege, dat zonder bidden alle godsdienstkennis onvruchtbaar is.
M. heeft nooit kunnen begrijpen, dat de liefde van Christus de letterdienaars van zijn tijd niet verlegen maakte over de richtingsstrijd, die schade en schande voor de kerk was.
Nuances in de evang. richting wilde hij niet etiketteren, al onderkende hij een duidelijke ontwikkeling bij de evangelischen in het steeds kritischer schriftonderzoek. Waar dit echter de historiciteit van Jezus dreigde te ondermijnen,
nam hij de pen op zoals tegen de radicalen uit de Tübinger school, die z.i. mythiserende inlegkunde bedreven en naar willekeur schriftgedeelten „echt" of „onecht" verklaarden. Toch nam tijdens zijn laatste levensjaren de invloed van zijn richting zienderogen af; bij zijn aftreden had zij geen vertegenwoordigers meer in het kerkelijk hoger onderwijs.
M. doceerde dogmatiek, vaderlandse kerkgeschiedenis en kerkrecht. Op zijn colleges troffen zijn uitgebreide kennis, zijn grote bereidwilligheid en vooral zijn vroomheid, die menigeen met zijn voor eigen gevoel soms enigszins onberekenbaar onderwijs verzoende.
Door deze „onberekenbaarheid" was zijn collega A . J . Th. Jonker de omgang met M . ook wel eens moeilijk. „Maar zoo dikwijls de kleine, tengere gestalte van Jonker en die van den zwaargebouwden collega, zich samen langs de Groningsche straten bewogen, kreeg men toch het gevoel, dat beiden het goed met elkander konden vinden" (Van Rhijn).
Uit de ervaringen die M . in Indië met andersdenkenden had opgedaan, behield hij een afkeer van elke vorm van dwang in de godsdienstige opvoeding en een warme liefde voor de zending, die hij vooral aanprees om haar betekenis voor de ontwikkeling op pedagogisch en sociaal gebied.
Na zijn dood stichtte de familie het Willem M.-fonds, waaruit eenmaal in de tien jaar een prijs wordt toegekend voor de beste theol. dissertatie, aan een Ned. universiteit verdedigd.
Ge sehr.: Panopticum. Liederen en gedichten. Utr. 1885. — Geschiedenis en beschouwing over het al of niet wenschelijke en christelijke van ieerdwang. Gron. 1902 (inaug.). — Ex animo. Gedachten en aandoeningen opgedragen
aan de studenten in de theologie (...), Gron. 1904. — Ora et labora I . . . I. N.a.v. Faust's leven en sterven en van zijne verheerlijking door Goethe. Gron. 1903. — Kan men christen zijn zonder de Godheid van Christus te belijden?. Baarn 1907 (Levensvragen. II/3).
M. werkte mee aan de serie Evangelische preeken. Leeuwarden 1910-1918.
Zeer vele artikelen in GV. o.a.: C. Plinius Caecilius en zijne brieven. III (1892). 354-402, 485-550. IV (1893). 298-312; Een zeer merkwaardig gebed uit Java. VI (1895), 543-548: Vaste historische grondslag bij de wetenschappelijke behandeling van het christendom der eerste eeuw. VII (1896), 592-624; Prof. Van Manen en de Korintherbrieven. VIII (1897). 556-608; Emest Renan s compromis. X (1899). 619-625; Helene Swarths latere
gedichten en het geloof aan onsterfelijkheid. XVIII (1907), 164-203: Het wezen der christelijke dogmatiek. XXIV (1913), 429-474.
Voorts in NwET o.a.: Mijn laatste college (...), I (1915), 161-199: Het Johannes-Evangelie. V (1921). 283-345; Heidensche en christelijke zedelijkheid. VIII (1925), 221-246. — In NedAK: De zwanenzang van paus Pius II
lAeneas Svlvius). VII (1910). 277-297; Sicco Tjaden. XI (1911), 41-77.
M. publiceerde verschillende gedichten in T. okt. 1874. 167-172,en jan.1876.
L i t . : lirkundenbuch der Familie Von Mallinckrodt. Bonn 1911. — Van Troostenburg de Bruyn, Biogr. woordenboek. — A. van Veldhuizen. In memoriam. In: Jaarboek Universiteit Groningen. 1924-1925. 52 vlg. —
M. van Rhijn, A. J. Th. Jonker. Amst. 1929. 126 vlg. — M. J. A. de Vrijer. Gunning tragicus. Den Haag 1946. 206-211. — W. F. Dankbaar. De theologie in Groningen sinds het begin van de twintigste eeuw. In: Univ. gron. Gedenkboek. 61. 74.
M. C. JONGELING
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme

Gezin 1

Huwelijkspartner: Hester Adriane Harting geb. 1847 overl. 16 Mrt 1882
Huwelijk: 19 Jan 1871 Utrecht

Gezin 2

Huwelijkspartner: Cornelia Hartog geb. 17 Aug 1860 overl. 1 Nov 1944
Huwelijk: 27 Sept 1883 Utrecht