Anna Elisabeth Ribbius Peletier

Geslacht: Vrouw
Vader: Gerlaeus Ribbius Peletier
Moeder: Adriana Louise Wijbelingh
Geboren: 29 Juli 1891 Utrecht
Overleden: 30 Sept 1989 Scheveningen
Beroep: bestuurder van sociaal-democratische vrouwenorganisaties en lid van de Raad van State
Aantekeningen: Ribbius Peletier was het middelste van vijf kinderen in een liberaal, welvarend gezin. Zij bezocht in Utrecht de meisjes-Hoogere Burger School en ging in 1910 daar ook rechten studeren. Tijdens haar studie was zij medeïnitiatiefneemster (met onder anderen Clara Wichmann) van het Utrechtsch Maandblad voor Vrouwelijke Studenten (later Maandblad voor Vrouwenstudie) en van de voorloper van de Vereniging van Vrouwen met een Academische Opleiding (VVAO), ook was zij (bestuurs)lid van de Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Vereniging. In 1916 behaalde zij haar doctoraalexamen en in 1920 promoveerde zij cum laude op het proefschrift Leden-contracten. In datzelfde jaar ging zij werken voor het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen. Tijdens een studiereis naar Engeland na de voltooiing van haar dissertatie had zij naar eigen zeggen haar grootste 'duw naar het socialisme' gekregen. Zij was ontsteld over de toestand van arbeiders in de fabrieken aldaar. In 1922 werd Ribbius adjunct-directrice van de eerste School voor Maatschappelijk Werk, die - uitsluitend - door meisjes werd bezocht. Zij wilde echter 'iets met het socialisme doen' en daar was de school te neutraal voor. Inmiddels had zij Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom leren kennen en was zij leidster en leesclubleidster bij de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) geworden. Spoedig daarna werd zij ook lid van de SDAP. Ribbius begon haar politieke carrière in de SDAP in 1925. Toen er een vacature vrijkwam voor een secretaris van de SDAP en voor het propagandawerk bij de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (BSDVC) solliciteerde zij naar deze functie. Hoewel het partijbestuur nogal sceptisch was over de voordracht van Ribbius, vanwege haar afkomst en omdat zij nog maar kort lid was, werd zij ten slotte juist vanwege die afkomst aangenomen. Zij was immers financieel onafhankelijk. Mocht zij niet voldoen, dan zou dat geen financiële consequenties hebben voor de partij. Bovendien waren er veel partijbestuurders, waaronder voorzitter W.H. Vliegen, die dachten dat het vrouwenwerk met een paar jaar wel opgeheven kon worden. Als secretaris van het SDAP-bestuur zat Ribbius ook in het bestuur van de AJC. Daar stond zij regelmatig tegenover Koos Vorrink. Bij de BSDVC werkte Ribbius onder de voor haar inspirerende leiding van voorzitster Wibaut-Berdenis van Berlekom. De BSDVC was opgericht om de brede massa van arbeidersvrouwen politiek denken en besef bij te brengen. Het algemeen kiesrecht was verworven, en omdat slechts een kleine groep vrouwen daar actie voor had gevoerd moest deze verworvenheid nu worden behouden en uitgedragen. Ondanks de aanvankelijke scepsis moest het partijbestuur erkennen dat Ribbius goed werk verrichtte, vooral toen het aantal vrouwelijke partijleden steeg. Haar kracht lag in de organisatie van educatief werk voor volwassenen, op welk gebied zij pionierswerk verrichtte. Vanaf 1926 organiseerde zij met veel succes zomercursussen, ondanks de tegenstand van het partijbestuur ('Een goede huisvrouw laat haar gezin niet in de steek', vond Vliegen). De eerste vrouwen die kwamen waren vooral afkomstig uit Amsterdam, Rotterdam en, zeer opmerkelijk, uit Twente. De vrouwen uit Twente hadden betaald werk in de textiel en konden hierdoor zelf beslissen om naar een cursus te komen. Het hoefde niet van het huishoudgeld af. 'Deze vrouwen hebben het mogelijk gemaakt dat het zomerwerk tot stand kwam en kon worden voortgezet', aldus Ribbius. Het succes van de zomercursussen werd in het voorjaar van 1932 voortgezet met de aankoop (dankzij een gift van Ribbius) van een terrein op de Veluwe, waar een studie- en vakantieoord voor vrouwen werd gebouwd, De Born, dat vanaf 1933 kon worden geëxploiteerd. Het volgens de Bauhaus-idealen door de architect P. Vorkink gebouwde en door het echtpaar Spanjaard in overleg met Ribbius ingerichte huis was tevens voorzien van de nieuwste huishoudelijke hulpmiddelen. Arbeidersvrouwen waren op De Born even bevrijd van huiselijke verplichtingen en beslommeringen en konden in een kameraadschappelijke sfeer iets doen aan hun eigen ontwikkeling. Naast de studie hadden zij tegelijkertijd vakantie. De vrouwen spaarden in speciale spaarkasjes voor de verblijfkosten van zes gulden voor drie dagen. Wie van ver kwam kreeg een tegemoetkoming in de reiskosten. Het bestaan van de BSDVC werd in de loop der jaren diverse malen ter discussie gesteld, de laatste keer in 1928. Ribbius opperde toen het plan om naast het weekblad van de Bond, De Proletarische Vrouw, een kaderblaadje uit te geven met langere en meer diepgaande artikelen, ter vervanging van het gestencilde materiaal dat tot dan toe werd rondgestuurd. Ondanks bezwaren van enkele leden van het Partijbestuur (onder wie S. Groeneweg) kwam het blaadje er: Mededeelingen voor de propaganda onder de vrouwen. In 1928 werd Ribbius voor haar partij gekozen als lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, daarnaast was zij van 1937 tot de buitenwerkingstelling door de bezetter (en na de bevrijding weer tot 1947) lid van de Eerste Kamer. Daar hield zij zich in het bijzonder bezig met het door minister C.P.M. Romme (R.K. Staatspartij) voorgestelde arbeidsverbod voor gehuwde vrouwen en de beperking van arbeid voor meisjes tot specifieke vrouwenberoepen (waarvan zij een tegenstander was). Ook vertegenwoordigde Ribbius de SDAP-vrouwen in het bestuur van de vrouwenafdeling van de Socialistische Internationale. Een andere activiteit die een aanvang nam was het bestuurslidmaatschap van het in 1935 opgerichte Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging, dat zij tot 1947 zou bekleden.
In juli 1940 voerde 'Kommissar für die marxistischen Parteien' M.M. Rost van Tonningen namens de Duitse bezettingsmacht gesprekken met onder meer SDAP en BSDVC. Rost probeerde Ribbius over te halen de BSDVC samen met de nationaal-socialistische vrouwenorganisatie onder nazi-vlag te laten voortbestaan. Ribbius voelde daar niets voor en dook na het gesprek met Rost voor de zekerheid een paar dagen onder. Maar zij keerde weer terug naar haar pension - zij zou tot haar 67e jaar in pensions wonen - in de Jan Luykenstraat in Amsterdam. Bij Ribbius thuis kwam ook het illegale SDAP-partijbestuur bijeen. Na een huiszoeking bij afwezigheid van Ribbius dook zij voor de rest van de oorlog onder, hoewel zij, soms onder haar moeders naam, ook rondreisde. Zij probeerde zoveel mogelijk contacten te onderhouden en er voor te zorgen dat vrouwen naar nog functionerende leesclubs gingen. Met acht van die clubs wist zij tijdens de oorlog contact te houden. De Born bleef tijdens het grootste gedeelte van de bezetting functioneren omdat Ribbius protestants-christelijke organisaties wist over te halen de activiteiten in naam over te nemen. Er werden tot 1942 driemaandelijkse bijeenkomsten gehouden voor werkloze meisjes, en tot 1944 wisten de medewerkers van De Born het huis vrij van Duitse invloeden open te houden. Omdat De Born privé-bezit was, ontkwam men aan de vordering van de bezittingen.
Na de oorlog lagen de activiteiten van Ribbius vooral op het bestuurlijke vlak. Van 1944 tot 1947 was zij lid van de Commissie Nederlands Volksherstel. Meteen na de bevrijding werd Ribbius door prinses Juliana gevraagd zitting te nemen in het Nederlands Vrouwen Comité (NVC). Een van de voorstellen van het NVC, dat al tijdens de oorlog was opgericht, was het instellen van een Commissie van Advies voor de Arbeid van Vrouwen en Meisjes bij het Ministerie van Sociale Zaken. De leiding was in handen van Ribbius, die tot 1950 actief was voor deze commissie, waaruit de Nederlandse Vrouwen Raad (NVR) voortkwam. Van 1946 tot 1958 was zij voorzitster van de nieuw opgerichte Vrouwenbond van de PvdA. Zij werd voor de PvdA ook lid (eveneens tot 1958) van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, waar zij de portefeuille van ruimtelijke ordening bekleedde en ook haar kennis van de vrouwenbeweging van pas liet komen. Bij haar installatie als het eerste vrouwelijke lid (buiten de leden van het koninklijk huis) bij de Raad van State in 1958 beëindigde Ribbius het voorzitterschap van de Vrouwenbond. Zij werd ere-voorzitter van deze organisatie, die later Rooie Vrouwen in de PvdA zou heten. Zij vormde ook De Born om tot een stichting, die van 1967 tot 1992 zelfstandig de exploitatie van huis en cursussen beheerde. Op het internationale vlak was Ribbius van 1951 tot 1953 lid en vervolgens vice-voorzitter van de Commissie inzake de Rechtstoestand van de Vrouw van de Verenigde Naties, op voordracht van M.A. Tellegen, kabinetschef van koningin Wilhelmina. Ribbius bleef gedurende de hele naoorlogse periode trouw aan haar principes op het gebied van oorlog en bewapening. Ook in de Koude-Oorlog-tijd hield zij, net als bijvoorbeeld W. Banning, W.C.B. Pothuis-Smit, A.E.J. de Vries-Bruins en H. Verwey Jonker, vast aan het standpunt van nationale ontwapening.
Bij haar overlijden liet Ribbius behalve enkele Van Goghs (nu in het Rijksmuseum Vincent van Gogh in Amsterdam) twee legaten na. Met het ene organiseert de Stichting Mr. A.E. Ribbius Peletierfonds om de twee jaar een studiedag over praktisch humanisme, gericht op vrouwenzaken. Op de studiedagen worden twee prijzen uitgereikt van vijfduizend gulden elk: een prijs voor een essay dat het praktisch humanistisch handelen nader beschouwt en een voor een vrouw of man die zich heeft onderscheiden door een actieve bijdrage aan humanisme en vrouwenorganisatie. Met het andere legaat verzorgt het Humanistisch Opleidingsinstituut - Universiteit voor Humanistiek studiedagen.
Archief:
Archief A. Elisabeth Ribbius Peletier in Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam; vgl. Overzicht van de Archieven in het IIAV, 128-129).
Publicaties:
Inventaris onderzoek. Resultaten van een onderzoek naar kleding, dekking en schoeisel in de gezinnen van werklozen en werkenden anno 1936 ingesteld door het Wetenschappelijk Bureau van de S.D.A.P. in samenwerking met de Bond van Sociaal-Democr. Vrouwenclubs (Amsterdam 1937; Ribbius had de leiding van de onderzoekscommissie); 'De jonge Vrouw, die na het verlaten der Lagere school in het beroepsleven treedt' in: Het gezin. Verslag van het 2de landelijk congres 1937 (Amsterdam z.j.; Nederlandsche Vereeniging voor Geestelijke Gezondheid) 34-37.
Literatuur:
W.H. Posthumus-Van der Goot, A. de Waal (red.), Van moeder op dochter (Leiden 1948, herdruk Nijmegen 1977); J. van Munster, interview met Ribbius tijdens tv-programma 'Dagje ouder', VARA, 31 januari 1973; 'Wij leerden fier rechtop te staan '(Amsterdam 1978); 'Kijk Haar. Liesbeth Ribbius Peletier op de Born 90 jaar', tv-documentaire, VARA, 15 oktober 1981; A. Scherphuis, E. Bonger, videofilm voor Rooie Vrouwen-Congres, 1983; U. Jansz, Vrouwen ontwaakt! (Amsterdam 1983); Th. van der Linden, 'Het witte vestje' in: Rooie Vrouw, 1988, nr. 6-7; W. van Rijssel, De Born. Zestig jaar groei en verandering (Bennekom 1993).
Auteur: Ineke van Dijk, Thea van der Linden
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 6 (1995), p. 174-177
Laatst gewijzigd: 18-02-2008