Hendrik Cornelius Rogge

Geslacht: Man
Vader: IJsbrand Rogge
Moeder: Marretje Valk
Geboren: 1831 Amsterdam
Overleden: 1905
Beroep: remonstrants predikant, later bibliothecaris en hoogleraar geschiedenis
Aantekeningen: ROGGE, HENDRIK CORNELIUS, * Amsterdam 16 febr. 1831, t Haarlem 29 aug. 1905. Zn. van Ysbrand Rogge, apotheker, en Marretje Valk; kleinzoon van Cornelius Rogge (1761-1806), rem. pred. Stud. theol. Athenaeum en Rem. Seminarium Amsterdam 1850; dr. theol. h.c. Leiden 1875. Rem. pred. Moordrecht en Nieuwpoort 1856, Delft 1860-1864. Leraar M.O. geschiedenis en aardrijkskunde Leiden 1864-1869. Rem. pred. Leiden 1869-1878. Directeur U.B. Amsterdam 1878-
1890. Hoogl. geschiedenis Universiteit van Amsterdam 1890-1901 (emer.). Hij huwde in 1856 met Margaretha Stuart.
Als student onderging R. de invloed van Abr. des Amorie van der Hoeven en meer nog die van W. Moll. Zijn belangstelling ging echter uit niet naar de middeleeuwse, maar naar de nieuwe kerkgeschiedenis, met name die van het remonstrantisme. Hij was een ijverig lid van de Vereniging tot beoefening van de geschiedenis der christelijke kerk in Nederland en redacteur van KP. In 1856 publiceerde R. het eerste deel van zijn Caspar Janszoon Coolhaes, de voorlooper van Arminius en der remonstranten; hier kwam reeds zijn grote vakkennis tot uiting. In 1858 volgde een tweede deel; het was zijn bedoeüng hierna een geschiedenis van de remonstranten te schrijven, doch het bleef bij deelstudies. Van zijn jonge jaren af was R. een overtuigd, doch geen geestdriftig aanhanger van het modernisme, omdat naar zijn mening veel van hetgeen de modernen voorstonden al eeuwen lang in het remonstrantisme was te vinden; overigens bleef hij sterk de nadruk leggen op de aanduiding „remonstrants-gereformeerd".
Als opvolger van P. A . de Génestet in de kleine gemeente te Delft liet de pastorale taak hem ook veel vrije tijd voor studie. Hij maakte hier een begin met zijn belangrijke Beschrijvende catalogus der pamflettenverzameling van de boekerij der Remonstrantsche Kerk te Amsterdam (3 dln., 5 st., Amst. 1862-1866). De hoeveelheid werk die R. hiervoor heeft verzet is indrukwekkend, al bevat de catalogus toch ook onnauwkeurigheden en lacunes. Enige verwarring ontstond bij de gebruikers doordat er ook vele pamfletten waren vermeld die niet tot het bezit van de Amsterdamse rem. gemeente behoorden. Verdere nuttige arbeid verrichtte R. in samenwerking met P. A . Tiele door de uitgave van de Catalogus van handschriften op de bibliotheek der Remonstrantschgereformeerde gemeente te Rotterdam (Amst. 1869).
Het slecht betaalde predikantschap deed R. inmiddels uitzien naar een loopbaan die financieel gunstiger perspectieven bood. Hij behaalde in korte tijd de akten M.O. geschiedenis en aardrijkskunde, waarna hij een benoeming kreeg als leraar aan het gymnasium en de h.b.s. te Leiden. Ondanks het grote aantal lesuren dat hij moest geven zag hij nog kans enige leerboeken te publiceren, waaronder een Lijst van de voornaamste vorsten en regenten (...) met opgave van regeeringsjaren en eenige genealogische bijzonderheden (Amst. 1866; 7e herz. en verm. dr. 1896). Naast zijn leraarschap bekleedde R. gedurende een aantal jaren het redacteurschap van het Leidsch Dagblad, dat opkwam voor de liberale beginselen in de tijd van de kamerontbindingen n.a.v. de Luxemburgse kwestie.
Belangrijker wellicht waren echter R.s werkzaamheden als bibliothecaris van de M.N.L. Door de slechte financiële toestand van de Maatschappij slaagde hij er niet in de gestelde doelen te bereiken; wel wist hij te bewerkstelligen dat in 1877 de boekerij werd opgenomen in de Leidse U.B.
Te Leiden voelde R. zich goed thuis. Hij verkeerde in de kring der geleerden van de academie o.a. met Robert Fruin. Belangrijke arbeid verrichtte hij met zijn uitgave Bronnen en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert (3 dln., 7 st., Utr. 1868-1875), welke echter niet geheel voldoet aan de eisen der kritiek. Voordat hij dit werk had voltooid had hij al een begin gemaakt met zijn monografie Johannes Wtenbogaert en zijn tijd (3 dln., Amst. 1874-1876) die een betere ontvangst kreeg in de kringen der kerkhistorici dan in die
der eigenlijke vakhistorici. Wellicht heeft hij in dit werk de betekenis van Wtenbogaert in de bestandstwisten enigszins overschat.
Het leraarschap schonk R. uiteindelijk weinig voldoening en hij was dan ook al te graag bereid de vacante plaats van rem. predikant te Leiden te vervullen. Hij werd in zijn ambtswerk gehinderd door een ziekte in zijn gelaatsbeenderen. Overigens bleek ook nu weer dat zijn echte belangstelling zich richtte op een meer wetenschappelijke functie, doch een hoogleraarschap in de kerkgeschiedenis of de „profane" geschiedenis was voorlopig voor hem niet weggelegd.
In 1878 aanvaardde hij een benoeming tot directeur van de Amsterdamse U.B. Zijn ervaringen als bibliothecaris te Leiden kwamen hem in zijn nieuwe functie goed te pas; hij pakte dan ook onmiddellijk de zaken goed aan.
In 1881 verhuisde de U.B. van de Herengracht naar het Singel, waar het aantal bezoekers in betrekkelijk korte tijd opliep van vier- tot dertienduizend per jaar. R. zette de catalogisering geheel opnieuw op, hij wist tal van verzamelingen in zijn bibliotheek op te nemen (waaronder de boekerij en de handschriftenverzameling der Amsterdamse rem. gemeente) en het personeelsbestand uit te breiden. Inmiddels stond R.s publicistische activiteit niet stil; talrijke artikelen verschenen van zijn hand in tijdschriften als N, T, G en Eigen Haard. In 1884 werd hij, tezamen met A. W. Wybrands en J. G. R. Acquoy (een vriend sedert zijn studiejaren), redacteur van het ANedK; van zijn bijdragen dienen m.n. gememoreerd zijn bibliografische overzichten. Nadat de uitgave van het ANedK was gestaakt, voerde hij vanaf 1902 nog de redactie van het NedAK, tezamen met F. Pijper.
In 1890 werd R. aan de Universiteit van Amsterdam benoemd in de vacature-Jorissen; sinds 1883 was hij al werkzaam als privaat-docent voor de geschiedenis. Hij aanvaardde zijn ambt op 18 apr. 1890 met een oratie, uitg. o.d.t. De wetenschap der geschiedenis en hare methode, waarin hij nogmaals eer bewees aan zijn bewonderde leermeester W. Moll. R. was dan misschien geen historicus van grote klasse en ook geen begenadigd docent, hij was een noeste werker die veel hart had voor zijn studenten.
In de jaren van zijn hoogleraarschap publiceerde hij o.m. een aantal artikelen over Hugo de Groot, aan wie hij reeds in 1883 een bibliografie had gewijd. Enigszins buiten dit kader viel het met zijn leerling W. W. van der Meulen samengestelde werk De negentiende eeuw in woord en beeld (3 dln., Amst. 1899-1901). Na zijn emeritaat bleef hij actief. Zijn dochter Elis. M. Rogge, later redactrice van De Vrouw en haar Huis, bezorgde met B. Tideman R.s heruitgave van J. Tideman, De Remonstrantsche Broederschap (Amst. 1905) en met haar broer, de classicus Y. H. Rogge, R.s heruitgave van G. D. J. Schotel, De openbare eeredienst der Ned. Hervormde Kerk in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw (2e dr. Leiden 1906).
R. was een veelzijdig man met een indrukwekkende kennis van vele onderwerpen. Wellicht versnipperde hij zijn aandacht soms te veel, al met al was hij een belangrijke figuur in het wetenschappelijke en culturele leven van zijn tijd. Theoloog heeft hij zich nooit gevoeld, vanaf zijn jonge jaren richtte zijn belangstelling zich op de geschiedenis. Opvallend was ook zijn interesse voor Georg Ebers' romans over het oude Egypte, waarvan hij diverse in het Nederlands vertaalde; bovendien was hij nog een groot liefhebber van muziek. Zijn wetenschappelijke verdiensten vonden erkenning door zijn benoeming tot lid van o.m. de M.N.L. en de K.N.A.W.
G e s c h r.: Zie Lijst der geschriften van H. C. R. In: Hand. M.N.L., 1907, 285-291.
Hss.: Brieven (U.B. Leiden).
Lit.: Sepp, Bibl. Ned. Kerkgesch., reg. in v. - Tideman,
Naamlijst Rem. Broedersch., reg. in v. - P. J. Blok, H. C. R. In: Jaarb. K.N.A. W., 1906, 23-49. - B. Tideman Jzn., H. C. R. ter nagedachtenis. In: URB, XVII (1906), 65-74. - C. P. Burger, In memoriam H. C. R. als bibliograaf en als bibliothecaris.
In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, IV (1906), 1-24. - W. W. van der Meulen, Levensbericht van H. C. R. In: Hand. M.N.L., 1906-1907, 236-291. - F. Pijper, Ter nagedachtenis van H. C. R. In: NedAK, IV (1907), i-v. -D. F. Scheurleer, In memoriam H. C. R. In: Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlands muziekgeschiedenis, VIII (1908), lv. - A. Eekhof, De geschiedenis van het „Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis" (1829-1929). In: NedAK, XXII (1929), 185-191.- J. A. Beyerman,//. C. R. geboren te Amsterdam 16 Februari 1831 (enz.). In: URB, XLII (1930-1931), 129-138.- B., Ter herinnering aan H. C. R. In: Het Boek, XX (1931), 124-126. - Gedenkb. Univ. Amsterdam, 330, 385-387, 664. - J. Rogge, Het geslacht Rogge te Zaandam, Koog aan de Zaan 1948,178-181.- Van Aken, Rem. Broedersch., 134. -NNBW, X.
S. B. J. ZILVERBERG
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme Deel 2

Gezin 1

Huwelijkspartner: Margaretha Elisabeth Stuart geb. 1833 overl. 1909
Huwelijk: 20 Nov 1856 Amsterdam
Kinderen:
  IJsbrand Hendrik Rogge Male geb. 22 MEI 1865 overl. 3 Nov 1948
  Elisabeth Margaretha Rogge Male geb. 8 Jan 1858 overl. 5 Jan 1945