Jan Hartog

Geslacht: Man
Vader: Jacob Janszoon Hartog
Moeder: Cornelia Bek
Geboren: 14 Aug 1829 Westzaan
Overleden: 2 Sept 1904 Doorn
Religie: Doopsgezind
Beroep: leraar bij de Doopsgezinde gemeente te Joure
Aantekeningen: HARTOG, JAN, * Westzaan 14 aug. 1829, t Doorn 2 sept. 1904. Zn. van Jacob Hartog, pred., en Cornelia Bek. Stud.lett. en theol. Athenaeum Amsterdam 1847, Doopsgez. Seminarium 1849, Leiden 1848; dr. theol. h.c. Utrecht 1878. Doopsgez. pred. Joure 1853, Zaandam Oostzijde 1854, Utrecht 1861-1894 (emer.). Hij huwde te Zaandijk 20 jan. 1853 met Guurtje Honig 1824-1906). H. is allereerst bekend geworden door zijn nog op jonge leeftijd geschreven Geschiedenis van de predikkunde en van de evangelieprediking in de Protestantsche Kerk van Nederland (1861), dat hij opdroeg aan zijn Amsterdamse leermeester in de homiletiek S. Muller. Het lange tijd toonaange-vende werk beleefde in 1877 een 2e verm. en verb. dr. o.d.t. Geschiedenis van de predikkunde in de Protestantsche Kerk van Nederland. Zijn enorme belezenheid op dit gebied stelde hem in staat tot een indrukwekkend historisch overzicht in een sedertdien niet meer vertoonde uitgebreid-heid, dat echter door de overwegende aandacht voor de literaire vorm van de preken lijdt onder een gebrek aan theol. beoordeling. H.s geschiedwerk eindigt met de eerste generaties van de 19e eeuw, toen hij met J.H.van der Palm, E.A. Borger en vooral IJ. Dermout de homiletiek h.t.1. haar hoogtepunt bereiken zag. H.s eigen homiletische uitgangspunten waren: de predikant moet zich richten naar de eisen van de logica en het gezonde verstand en zijn prediking moet de gemeente opbouwen in chr. kennis en chr. leven. H.s evang. invalshoek treft men ook aan in eigen, psychologisch goed doordachte en niet zelden actuele, prediking. H. koos krachtig voor een middenpositie tus-sen theol. rechts en theol. links en had vooral jegens het theol. modernisme een scherp afgegrens-de overtuiging. Dit blijkt o.m. uit vele bijdragen die hij leverde voor het tijdschrift GV, in 1867 mede door H. opgericht. Hij bleef redacteur tot 1886, toen pastorale arbeid in de doopsgez. gemeente Utrecht en een druk schrijverschap hem dwongen deze functie neer te leggen. De eerste jg. van GV werd door H. geopend met een artikel o.d.t. Waarom niet modern? dat als leidend mo-tief had: Jezus van Nazareth is de beloofde Messias die als zodanig zelf heeft willen gelden; Hij is de openbaring van Gods liefde jegens de zondige wereld. Op dit credo liet H. volgen: Het is ons te doen om de waarheid, die vrijmaakt, maar dan alleen, wanneer zij in liefde wordt betracht". H.s evang. gezindheid bleek nog duidelijker uit de bezwaren die hij inbracht tegen het confessionalisme en zijn kritiek op het modernisme van deterministische snit. Ettelijke van de meer theol. gerichte artikelen die H. schreef - zeker in GV -moeten in dit licht worden bezien. Het ging H. om een duidelijke markering van de evang. rich-ting die in het derde kwart van de 19e eeuw tussen orthodoxie en modernisme vermalen dreigde te worden. Het woord 'vrijheid' bepaalde zijn houding jegens het confessionalisme van de orthodoxie, het woord 'geloof (supranaturalisme) werd karakteristiek voor zijn oordeel over het modernisme. Zijn grootste kracht ontplooide H. op het ter-rein van de vaderlandse geschiedenis. H.s ant-woord op een prijsvraag van het Prov. Utrechts genootschap van kunsten en wetenschappen over de spectatoriale geschriften van de 18e eeuw werd met goud bekroond en als De spectatoriale geschriften van 1741-1800 uitgegeven (1872; 2e dr.,1890). Deze originele studie waarvoor hij ook kon putten uit de gegevens die hij reeds voor zijn Geschiedenis van de predikkunde had verzameld, gold vele jaren als standaardwerk op zijn gebied. H. heeft er een nieuw terrein betreden en de grote waarde van deze geschriften voor de kennis van het socioculturele en rel. leven van de behandelde periode in het licht gesteld. Het beeld dat H. schetst is niet vrolijk: Het is een donker tafereel, en de enkele lichtstralen die er op blinken, doen de sombere tinten nog te sterker uitkomen" (340). H.s derde hoofdwerk op historisch gebied is het als premie van Het Nieuws van den Dag in 1882 uitg. De patriotten en Oranje. Ook dit is een specimen van H.s vermogen om met behulp van betrekkelijk onbekend materiaal, in dit geval pam-fletten, een uiterst leesbaar verhaal te vervaardi-gen. In een evenwichtige stijl doet hij verslag van de ontwikkelingen in de openbare mening van de tweede eeuwhelft van de 18e eeuw zoals die uit de pamfletten oprijst. H. publiceerde tevens een aantal belangwek-kende studies over de geschiedenis van de doops-gezinden. Ook als schrijver werkte H. snel en geconcentreerd. Als geleerde was hij ijverig en bijzonder kritisch. In het academische milieu van Utrecht voelde hij zich als een vis in het water en de omgang met theologen als J.I. Doedes, Nic. Beets en J.J. van Oosterzee stimuleerde hem enorm. H. was een echte geleerde en de indruk bestaat dat zijn activiteiten als schrijver wel eens ten koste gingen van zijn arbeid als zielzorger, vooral in zijn latere levensjaren. Zijn preken echter, waar H. veel zorg aan besteedde, bleven onverminderd boeien, mede door hun - ogenschijnlijke - een-voud en hun evangelische patina. H.s ironie, die niet zelden uitliep op sarcasme wanneer iets hem strijdig leek met wat naar zijn overtuiging redelijk, fatsoenlijk en eerlijk, kortom respectabel was, reserveerde hij voor de vele recensies en bijdragen die hij leverde aan tijdschrif-ten als GV, GB, DB en G. Daarin bleek hij zich soms echter ook bewust te zijn van eigen tekortkomingen en misvattingen, die dan vervolgens ruiterlijk werden erkend. Wat aanleg en karakter betreft was H. een geestelijke aristocraat die, hoewel soms wat af-standelijk, door zijn leerredenen en preken zijn hoorders wist te boeien en te stichten.
G e s c h r .: Zie bibliografie in: Craandijk, Levensbericht, t.a.p. - Voorts: Het Nieuwe Verbond, Utr. 1869 [leerrede n.a.v. het Concilie te Rome). - Opwekking tol gemeenschappelijke godsverheerlijking, Utr. 1870 [leerrede]. - Het feest der tempel-vernieuwing, Utr. 1874 (leerrede t.g.v. het 100-jarige bestaan van de doopsgez. kerk aan de Oude Gracht te Utrecht). - Menno Simons' persoon en werk herdacht, Utr. 1892. - Na veertig jaren, Utr. 1893.
Eenige bijzonderheden aangaande de doopsgezinden in de Provincie Utrecht. In: DB, III (1863). 105-128.
Lit.: W. Mallinckrodt, J.H. In: GV, XXXVIII (1904), 555-567. - J. Craandijk. J.H. In: Levensber. M.N.L.jg. 1904-1905, 54-86 - H.B. Berghuys. De geschiedenis der Doopsgezinde Gemeente te Utrecht, 1925 (z.p.). 84-89. - D. Jansen. Op zoek naar nieuwe zekerheid. Gron.-Amst. 1994, 159-164. - ME. -NNBW, IV. - BWPGN.
D. JANSEN
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 4

Gezin 1

Huwelijkspartner: Guurtje Honig geb. 5 Aug 1824 overl. 2 MEI 1906
Huwelijk: 20 Jan 1853 Zaandijk
Kinderen:
  Mark Leonard Hartog Male geb. 9 MRT 1862 overl. 30 Dec 1929
  Jacob Hartog Male geb. 13 MRT 1855 overl. 14 Nov 1929
  Anna Hartog Male geb. 7 Jan 1857 overl. 4 Dec 1941
  Jan Hartog Male geb. 15 Jan 1859 overl. 1 Apr 1909
  Cornelia Hartog Male geb. 17 Aug 1860 overl. 1 Nov 1944
  Catharina Wijnanda Hartog Male geb. 22 Juni 1867 overl. 28 Apr 1947