Haring Piebenga

Geslacht: Man
Vader: Tiete Piebenga
Moeder: Antje Buwalda
Geboren: 5 Nov 1907 Franeker
Overleden: 1981
Aantekeningen: Kleiweg de Zwaan en Bijlmer hadden vanwege hun drukke werkzaamheden weinig gelegenheid zelf onderzoek in het Zuiderzeegebied te doen. In 1938 nam de stichting daarom de jonge bioloog Haring Tjittes Piebenga in dienst. Piebenga, die in 1907 in Franeker was geboren, had in Utrecht en Berlijn gestudeerd. Daarna had hij een aanstelling gekregen bij het Kaiser-Wilhelm-Institut für Anthropologie, mensliche Erblehre und Eugenik in Berlijn. Dit instituut werd geleid door de bekende antropoloog prof. Eugen Fischer. Het instituut was in 1927 door de regering van Pruisen opgericht om de erfelijke eigenschappen van de Pruisische bevolking te bestuderen en voorstellen te doen tot verbetering daarvan. Na Hitlers machtsovername van 1933 was het instituut bijna naadloos geïncorporeerd in de Nieuwe Orde.
In Berlijn had Piebenga vergelijkend onderzoek gedaan naar de huidlijsten van Friezen, Walen en Vlamingen. Huidlijsten zijn de lijntjes in de huid van handen en voetzolen. De patronen die deze lijntjes vormen zijn genetisch bepaald en bij ieder mens verschillend. Piebenga had in de loop van zijn Berlijnse jaren sympathie opgevat voor de rassentheorieën van de nationaalsocialisten. De stichting had dus op zijn zachtst gezegd een merkwaardige medewerker aangetrokken.
Piebenga’s eerste opdracht voor de stichting was het houden van een psychologische enquête in combinatie met het verrichten van een globaal antropologisch onderzoek in de Wieringermeer, de eerste IJsselmeerpolder (drooggevallen in 1930). Doel was meer te weten te komen over de genetische samenstelling van de polderbevolking. De kolonisten waren afkomstig uit alle delen van Nederland en vormden een soort staalkaart van de Nederlandse bevolking. Het nieuwe land was dus een interessant onderzoeksterrein voor fysisch antropologen, artsen en genetici. Piebenga vroeg honderden polderbewoners bijna letterlijk het hemd van het lijf. De vragen betroffen onder andere stoelgang, slaapgewoonten, mate van transpiratie en voorkeur voor “sexueele of vieze aardigheden”. Daarna deed Piebenga een vergelijkbaar onderzoek op Urk, waarbij hij ook hand- en vingerafdrukken van enkele honderden volwassenen en kinderen nam.
Nadat het onderzoek op Urk was afgerond zette Piebenga zijn werkzaamheden voort op het voormalige eiland Wieringen. Verder werkte hij in de zomer van 1939 mee aan een grootschalig medisch onderzoek in de Wieringermeer. Dit vond plaats onder leiding van de arts Arie de Froe, die was verbonden aan het Anatomisch-Embryologisch Laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Vierhonderd schoolkinderen en tweehonderd volwassenen werden door De Froe, Piebenga en een groep Amsterdamse geneeskundestudenten aan een uitgebreid anatomisch onderzoek onderworpen.
(...)
De Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders was bijzonder tevreden over de werkzaamheden van Piebenga. De Froe noemde hun samenwerking in de Wieringermeer zelfs “uitmuntend”. Na de Duitse inval ging de kwaliteit van Piebenga’s werk echter hard achteruit, onder meer doordat hij het druk had met zijn bestuurslidmaatschap van de extreemrechtse Fryske Folkspartij. Verder nam hij herhaaldelijk vrij om in Berlijn aan zijn promotieonderzoek te werken. In de herfst van 1940 was de stichting de laksheid van Piebenga zat en werd hij ontslagen.
Vóór zijn ontslag had Piebenga de resultaten van zijn onderzoek op Urk vastgelegd in enkele artikelen. Deze werden opgenomen in de bundel Het eiland Urk die de stichting in 1942 publiceerde. De bundel werd geredigeerd door Louise Kaiser en de dialectoloog P.J. Meertens. Piebenga deed uitvoerig verslag van het fysisch-antropologische onderzoek dat hij op Urk had gedaan. Hij verwierp de opvatting van Johan Sasse dat de Urkers tot het alpine en het mediterrane ras gerekend moesten worden. Volgens hem waren de bewoners van Urk overwegend van Noordse en faalse afkomst. Volgens sommige rassentheorici bestond het Faalse ras, genoemd naar de Duitse streek Westfalen, uit directe afstammelingen van de Cro-Magnon mens. Onder anderen Otto von Bismarck en de Duitse president Paul von Hindenburg zouden tot dit ras hebben behoord.
Bijzonder opmerkelijk was Piebenga’s conclusie dat er in een enkele ‘sibbe’ (een typisch nationaalsocialistische term) op Urk een ‘vrij sterke inslag van het voor-Aziatisch ras waarneembaar’ was, ‘hetgeen vrij zeker aan vermenging met Joden moet worden toegeschreven’. Gezien de omstandigheden waarin Nederland anno 1942 verkeerde was dit voor de Urker bevolking geen ongevaarlijke constatering!
Piebenga sloot niet uit dat er zoiets bestond als een ‘Zuiderzee-type’, dat wel eens ‘een oude component’ van de bevolking van Noordwest-Europa zou kunnen vormen. Definitieve conclusies konden volgens hem alleen worden getrokken na onderzoek van de bevolking van de andere Zuiderzee-eilanden en de kustgebieden. Dit onderzoek kwam er niet, deels doordat het werk van de stichting ernstig werd gehinderd door de oorlogsomstandigheden. Vanwege brandstofgebrek werd het steeds moeilijker vanuit Amsterdam naar het Zuiderzeegebied te reizen. Wel verrichtte een groep wetenschappers onder leiding van Kaiser in juni 1944, enkele dagen vóór de geallieerde inval in Normandië, nog een fysiologisch onderzoek in Edam. Dit onderzoek bleef in een beginstadium steken en werd na de oorlog niet hervat.
Overigens is het twijfelachtig of het door Piebenga voorgestelde vervolgonderzoek iets van belang zou hebben opgeleverd. De conclusies van een summier onderzoek naar de skeletresten die De Froe op Schokland had verzameld luidden namelijk dat de schedelvorm van de Schokkers zich nauwelijks onderscheidde van die van de bevolking van Marken, Volendam, de Friese terpen en Amsterdam. De theorie dat Schokkers, Urkers en Markers vanwege hun ‘eeuwenlange isolement’ genetisch nauwer verwant zouden zijn aan de stamvaders van het Nederlandse volk dan andere Nederlanders werd hiermee grotendeels ontkracht.
(...)
De carrière van Piebenga nam een heel andere wending. In 1941 promoveerde hij bij Eugen Fischer en SS-Standartenführer B.K. Schultz, hoogleraar in de Rassenbiologie, op een studie naar het huidlijstenstelsel van de bevolking van Urk. Kort daarop sloot hij zich aan bij de SS. Piebenga was enkele jaren hoofd van een school voor kinderen van NSB-boeren in het Friese Rijs (Gaasterland). Hij gaf daar onder meer les in de nationaalsocialistische rassenleer. Na de oorlog werd hem vanwege zijn collaboratie met de bezetter drie jaar internering opgelegd. Na zijn vrijlating hield Piebenga zich vooral bezig met het vervaardigen van Friese vertalingen van een deel van de Odyssee van Homerus en van werk van Ezra Pound en T.S. Eliot. Piebenga overleed in 1981.
historiek.net
Remco van Diepen Nieuwland Erfgoed
www.nieuwlanderfgoed.nl