Jacobus Overduin

Geslacht: Man
Vader: Jacobus Overduin
Moeder: Maartje Colijn
Geboren: 27 Sept 1902 Leiden
Overleden: 4 Juni 1983 Veenendaal
Religie: Chr. Ger.
Aantekeningen: De dominee uit Dachau
Pouwel Karsten: „Het viel niet mee om het met Overduin oneens te zijn''
Door zijn Hel en hemel van Dachau werd ds. J. Overduin een breed gelezen schrijver, de NCRV maakte hem tot een bekend spreker. Door de grenzen van de gereformeerde wereld liet hij zich niet binden. Maar in zijn theologie keerde hij steeds meer terug naar het gedachtegoed van zijn ouders.
Het appartement van Pouwel Karsten (86) en zijn vrouw staat pal tegenover de Petrakerk in Veenendaal. Daar was destijds nogal wat over te doen. Eenvoudige gemeenteleden vonden het godsgebouw, dat onder ds. J. Overduin werd gerealiseerd, veel te luxe. Ze spraken misprijzend over de Jacobus-kathedraal. Ten onrechte, vindt Karsten, die als ouderling zitting had in de bouwcommissie. „De bijzondere zaken, zoals het grote raam waarin de schepping is uitgebeeld, zijn bekostigd door rijke fabrikanten als Van Schuppen. Overduin kon als geen ander geld voor goede doelen uit de zakken preken.
Het was dezelfde Job van Schuppen, directeur van sigarenfabriek Panter, die Karsten in 1953 overhaalde om Duits te gaan geven op de christelijke hbs van Veenendaal. „Leraren waren in die tijd schaars. Aan het eind van het gesprek had van Schuppen nog een attractie, om me te lokken. Overduin kwam ook naar Veenendaal.
Zon acht jaar maakte Karsten als ouderling de bekende gereformeerde predikant van nabij mee. Met genoegen. „Overduin was een joyeuze kerel: hooggestemd en enthousiast. Hij praatte veel en boeiend. Toen hij met emeritaat was, kwam hij vaak bij ons langs. We woonden destijds in de buurt van het bos, daar wandelde hij graag. De weg naar huis kon hij niet in één keer halen, bij ons legde hij even aan. Terwijl hij zat uit te rusten, vertelde hij uit zijn leven. We hadden het eens over Elia, die een klein kind uit de dood opwekte door erop te gaan liggen. Ik heb iets dergelijks meegemaakt, zei Overduin. Bij een stervend kind deed hij een vurig gebed, in het vaste geloof dat het weer zou leven. Dat is ook gebeurd. Je hoefde niet bang te zijn dat hij zon verhaal verzon, of het mooier maakte dan het was. Daar was hij de man niet naar.
"" frameborder="0" marginwidth="0" marginheight="0" scrolling="no" style="border: 0px currentColor; border-image: none; vertical-align: bottom;"
Depressief
Meer dan eens kwam in de huiselijke gesprekken de oorlog ter sprake. „Overduin heeft Dachau overleefd, maar die periode heeft zijn vitaliteit een knak gegeven. Niet alleen lichamelijk, ook psychisch. Tijdens de Hongaarse revolutie, in 1956, was hij helemaal van de kaart. Hij kon het niet verwerken dat Hongarije aan zijn lot werd overgelaten.
Eens is hij er bijna een jaar uit geweest door zon depressie. Een bevriende arts en oud-studiegenoot, Kees Engel, die ook in de kerkenraad zat, heeft hem op een dag bestraffend toegesproken. Koos, nou is het afgelopen. Je moet weer gelovig vertrouwen, en aan het werk gaan. Van Engel nam hij dat aan.
De herinneringen aan Dachau veroorzaakten bij Overduin geen wrok tegen Duitsers. „In het stukje bos achter zijn pastorie aan de Bergweg stond een houten huisje. Op een gegeven moment ontdekte hij dat daar een voormalige SSer woonde: een rooms-katholieke man uit Limburg, getrouwd met een lutherse vrouw uit Hamburg. Overduin vroeg me of ik er eens wilde gaan praten, omdat ik Duits beheerste. Dat heb ik gedaan. Enkele jaren hebben we die mensen begeleid, ze kwamen ook wel bij ons thuis. Die vraag typeerde Overduin. Hij had een pastoraal hart, niet alleen voor mensen van zijn eigen gemeente.
Piëtistische gloed
Aan zelfbewustheid ontbrak het de Veenendaalse voorganger niet. „Hij woonde in een geweldig mooie villa. Op een zeker moment werd het wonen daar hem te duur. Een commissie, waarin ook ik zitting had, moest advies uitbrengen. Ik stelde voor dat de dominee alleen de woonkamer, de keuken en de studeerkamer warm zou stoken, maar daar ging hij niet mee akkoord. Hij had heel veel vrienden in Amsterdam die geregeld kwamen logeren. Die wilde hij niet in de kou laten zitten. Of de kerkenraad dat maar wou betalen.
Toch ervoer Karsten de dominantie van zijn predikant niet als hinderlijk. „We waren het als kerkenraad doorgaans met hem eens. Het viel ook niet mee om het oneens met hem te zijn. Hij was een superieure geest. Je had in Veenendaal een groep van christen-academici, die eens in de zes weken bij elkaar kwam voor een lezing met aansluitend een debat. Overduin en ik behoorden tot de leden. Op een gegeven moment is de club ook voor niet-christenen opengesteld. Een onkerkelijke chemicus werd voorzitter. Ook onder hem bleef het traditie dat Overduin altijd het laatste woord had. Dat geeft iets aan van het intellectuele gezag dat hij had.
Hij heeft hier zelf nog een leerhuis gegeven: over geloof en psychologie. Zeer gefundeerd. Het was altijd een genoegen om naar hem te luisteren. Hij sprak al improviserend, aan de hand van steekwoorden en gedachten die hij thuis had opgeschreven. Zo preekte hij ook, vol bezieling en met een piëtistische gloed.
Afscheid
Was hij in zijn beginjaren een progressieve gereformeerde, in Veenendaal werd Overduin steeds behoudender. Met grote zorg volgde hij de omslag in de Gereformeerde Kerken: de vervlakking van de boodschap en de veranderende visie op het gezag van de Schrift.
In de optiek van Karsten had de verontruste gereformeerde predikant te weinig gevoel voor de moderne tijd. „Hij trok zich terug op het oude bastion. Terwijl men in de Gereformeerde Kerken de eerste hoofdstukken van Genesis als een loflied op de Heer van de schepping ging zien, benadrukte Overduin weer het oude standpunt dat het begin van Genesis een feitelijk verslag van de schepping geeft. Ook in de tucht wilde hij terug naar de oude situatie, in zn volle strengheid. Meer en meer werd hij een eenling. Hij had grote angst voor de invloed van moderne theologen als Wiersinga en Kuitert, en was bang dat de vroomheid in de Gereformeerde Kerken verloren zou gaan. Die vrees was niet onterecht, dat moet ik hem nageven.
De laatste ontmoeting met Overduin, in diens terminale fase van kanker, zal Karsten nooit vergeten. „Hij belde me op, omdat hij nog één keer naar het bos wilde waar hij altijd liep. We zijn ernaartoe gereden, hij vroeg me in de auto achter te blijven. Een dertig meter verderop heeft hij zeker tien minuten rond staan kijken. Toen kwam hij weer terug, stapte in en zei: Het is nou klaar. Hij had afscheid genomen van zijn bos. Ik zette hem weer af bij zijn huis, daar nam hij afscheid van mij. Kort daarna is hij overleden.
Van progressief tot behoudend
Jacobus (Koos) Overduin (1902-1983), zoon van de Leidse wol- en sajethandelaar Jacobus Overduin Gzn en Maartje Colijn, groeide op in een christelijk gereformeerd gezin met negen kinderen. Zijn vader, een geestverwant van Kohlbrugge, kwam van oorsprong uit de Nederlandse Hervormde Kerk. Jacobus junior koos bewust voor een studie aan de Vrije Universiteit en het predikantschap in de Gereformeerde Kerken. Ook zijn oudere broer Leendert volgde de theologische opleiding aan de VU. Broer Jan studeerde Nederlands in Leiden en verkreeg later bekendheid door zijn romans Het paradijs en Huurling en herder.
Al tijdens de theologische studie viel Koos Overduin op door zijn sociale en missionaire instelling. Zo organiseerde hij in de Amsterdamse Kinkerbuurt debatavonden met andersdenkenden. In Sleen, de gemeente waar hij in 1930 tot predikant werd bevestigd, hield hij lezingen over onderwerpen als Christendom en socialisme, waarmee hij ook buitenkerkelijken trok. Hun kritiek vertaalde hij naar eigen parochie. Zijn aandacht voor de sociale consequenties van het christelijk geloof, tegenover een eenzijdige nadruk op het persoonlijk geestelijk heil, bezorgde hem de bijnaam de rode dominee. Net als zijn vriend J.J. Buskus voelde hij zich aangetrokken tot de doorbraakgedachte: de vorming van een brede progressieve partij, gebaseerd op zowel christendom als humanisme.
In 1933 nam hij het beroep naar Kampen aan, waar hij een vaste rubriek in het Kamper Nieuwsblad kreeg en meerdere boeken over evangelisatie en gemeenteopbouw schreef. Hij zette er lokaal evangelisatiewerk op en ontwikkelde sociale activiteiten voor de vele werklozen. Door zijn bijdragen voor de NCRV-radio kreeg hij landelijke bekendheid.
Concentratiekamp
In 1939 vertrok Overduin naar Arnhem. Daar raakte hij tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken bij de Arnhemse schoolstrijd. In klare bewoordingen keerde hij zich vanaf de kansel tegen het toezicht op het christelijk onderwijs door de bezetter. Hij wist wat hij daarmee riskeerde: er zaten twee SD-agenten in de kerk. Dezelfde dag, 8 februari 1942, volgde zijn arrestatie.
Na een verblijf van enkele maanden in kamp Amersfoort en een aantal Duitse gevangenissen werd Overduin op 26 juni naar concentratiekamp Dachau afgevoerd. Tal van barakgenoten, onder wie de rooms-katholieke hoogleraar Titus Brandsma, de hervormde predikanten Cohen en De Geus, en de gereformeerde predikanten Kapteyn en Sierksma, overleden aan de ontberingen. Overduin lag weken in het Krankenrevier, maar bleef in leven. Op 9 oktober 1943 kwam hij vrij, dankzij de voortdurende verzoeken van kerkelijke zijde. Zijn kampervaringen beschreef hij na de oorlog in Hel en hemel van Dachau. Broer Leendert, die zon 1100 joden had verborgen, ontving de Yad Vashem-onderscheiding.
In Arnhem kon Overduin zijn werk tijdens de oorlog niet hervatten. Daarom ging hij aan de slag in Kampen. Bij de evacuatie van Arnhem, in 1944, was hij actief betrokken bij het onderbrengen van gemeenteleden die huis en haard moesten verlaten. In hetzelfde jaar had de Vrijmaking plaats, die de Gereformeerde Kerken diep beroerde. Overduin stelde zich achter de besluiten van de Generale Synode. De kerkopvatting van Schilder was hem te rationalistisch.
"" frameborder="0" marginwidth="0" marginheight="0" scrolling="no" style="border: 0px currentColor; border-image: none; vertical-align: bottom;"
Heidelbergse Catechismus
Van 1946 tot 1953 was Overduin werkzaam in Amsterdam, eerst als gemeentepredikant, vanaf 1948 als evangelisatiepredikant. Hij doceerde aan het Gereformeerd Evangelisatiecentrum, leidde cursussen en studiedagen, sprak met andere bekende predikanten op interkerkelijke evangelisatiesamenkomsten en publiceerde in tal van bladen. Omdat het werk voor hem te zwaar werd, nam hij in 1953 een beroep naar Veenendaal aan. Elf jaar later ging hij er om gezondheidsredenen met vervroegd emeritaat. Na zijn emeritaat ging hij door met schrijven, spreken en preken. Vanaf 1962 was hij redactielid van het Centraal Weekblad, van 1971 tot 1973 hoofdredacteur.
Tegenover de toenemende horizontalisering in zijn kerkverband bracht hij met grote nadruk het verticale aspect van het HYPERLINK "http://nl.wikipedia.org/wiki/Evangelie" \o "Evangelie" Evangelie naar voren. In een interview voor het Centraal Weekblad, ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag, zei hij: „Ik erken dat het Evangelie ruim is en dat het zich helemaal niet beperkt tot de menselijke ziel alleen, maar tot de hele mens, ja, tot de hele wereld. Maar we moeten niet vergeten, dat Christus - hoewel Hij de hele wereld op het oog heeft - altijd begint met het slaan van een bruggenhoofd in het hart van de mens. Dat hij of zij wedergeboren wordt. Dat is voor alles noodzakelijk. Als je daar niet meer vanuit wilt gaan, wordt het evangelie gehumaniseerd tot een soort moraal of een idealisme en wordt Jezus uitsluitend een voorbeeld.
Zijn theologie vond hij verwoord in de opening van de Heidelbergse Catechismus. „De hele verlossing die Christus teweeg brengt in het mensenleven, die geweldige ommekeer; dat je niet meer zelf koning bent, maar dat je een andere Heer hebt gekregen, die tegelijkertijd Verlosser is. Het is de allesomvattende troost in leven en in sterven. Het is niet alleen aanzet tot stervensgenade, maar ook tot levensgenade, want je gaat voortaan Hem dienen. Ik blijf erbij dat je in Zondag 1 eigenlijk alles aantreft.
In een van zijn laatste gesprekken met de gereformeerde hoogleraar K. Runia liet hij weten: „Ik bid alleen nog maar veel om de Heilige Geest, zodat ik de vrede van het geloof mag behouden. Op 4 juni 1983 ontsliep Jacobus Overduin. In vrede. Zijn echtgenote Wilhelmina Hendrika Kouwenhoven en hun in Arnhem aangenomen dochter Greet overleden beiden enkele jaren later.
Huib de Vries
Terdege, 13 mei 2009

Gezin 1

Huwelijkspartner: Wilhelmina Hendrika Kouwenhoven geb. 5 Aug 1903 overl. 9 Dec 1985
Huwelijk: 15 OKT 1930 Oegstgeest