Gerrit Feenstra

Geslacht: Man
Vader: Luitjen Meines Feenstra
Moeder: Antje Sjerps Terluin
Geboren: 12 Apr 1890 Hijlaard, Baarderadeel
Overleden: 7 Aug 1985
Beroep: architect
Aantekeningen: Gerrit Feenstra werd geboren op 12 april 1890 in het dorp Hijlaard in de gemeente Baarderadeel. Hij was de derde zoon van Luitjen Meines Feenstra en Antje Sjerps Terluin. De familie Feenstra had een boerderij en een kaashandel in Hijlaard. Hoewel Antje van gereformeerde afkomst was, gingen beiden naar de Nederlands-hervormde kerk. Gerrit Feenstra groeide op in een tijd van sociale, politieke en religieuze onrust. Velen gingen over naar de nieuwe gereformeerde kerk. Ook de school van Gerrit sloot zich hierbij aan. De leerlingen van hervormde ouders hadden hierdoor geen onderwijs meer. De gemeenteraad van Baarderadeel besloot uiteindelijk om voor hen een onderwijzer aan te stellen. Het onderwijs werd gegeven op de kaaszolder van de familie Feenstra. De sociale en religieuze ontwikkelingen hadden een grote invloed op Gerrit Feenstra. Hij werd getroffen door de armoede bij de onderlaag op het Friese platteland en ontwikkelde tevens een sterk religieus bewustzijn.(1)
Opleiding en werk bij bureaus
Op school viel Gerrit op door zijn tekeningen. Een predikant raadde hem daarom aan bouwkunde te studeren. Feenstra volgde deze raad op en ging naar de ambachtsschool in Leeuwarden. Tijdens een praktijkjaar in Sneek werkte hij aan de waterleiding en de watertoren in die plaats. Verder volgde hij een cursus over staal- en betonconstructies. In 1909 kreeg Feenstra een aanstelling bij de Provinciale Waterstaat van Friesland. Nog in hetzelfde jaar vertrok hij naar een architectenbureau in Almelo. Vervolgens werkte hij voor de destijds bekende architect Karel Joan Muller (1857-1942) in Hengelo.
In 1911 werd Feenstra onder leiding van Muller chef van de tekenkamer van het nieuw opgerichte bureau 'Het Lansink'. Dit bureau werkte aan het tuindorp 't Lansink in Hengelo. In 1913 en 1914 voltooide Feenstra de opleidingen tot bouwkundig tekenaar en bouwkundig opzichter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunde. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verslechterde ook in Nederland de economische situatie. De werkzaamheden in Hengelo kwamen stil te liggen en Feenstra werd overgeplaatst naar Zuilen bij Utrecht, waar hij aan het Tuindorp Elinkwijk werkte. Dit tuindorp werd gebouwd in opdracht van Werkspoor.
Feenstra vestigt zich in Arnhem
Kort nadat Feenstra in Zuilen was begonnen, werd hij opgeroepen voor militaire dienst bij de Genie. In die tijd reageerde hij op een vacature van de gemeente Arnhem, die een medewerker voor een stadsuitbreiding zocht. Feenstra werd meteen aangenomen en kreeg dankzij bemiddeling van de burgemeester van Arnhem verlof uit militaire dienst. In Arnhem werkte hij aan de nieuwe wijken Geitenkamp en Gulden Bodem.
Op 29 juni 1918 trouwde Feenstra in Norg met Johanna Nijboer, die op 9 juni 1886 was geboren in deze plaats in Drenthe. Zij vestigden zich op de Amsterdamseweg 154 in Arnhem. Uit hun huwelijk werden later twee dochters en een zoon geboren.
In 1920 nam Feenstra ontslag uit gemeentedienst en begon hij een eigen architectenbureau. In samenwerking met architect L. van Zoelen Hzn. ontwierp hij een tuindorp voor de Woningbouwvereeniging Ede en Patrimoniums Woningbouwvereeniging in Ede. Zijn eerste zelfstandige opdracht was het bouwen van een huis aan de Dalweg in Arnhem. Daarna ontwierp hij verscheidene landhuizen en boerderijen. In de jaren twintig en dertig werkte hij ook samen met architect Hendrik Barend van Broekhuizen (1889-1948) onder de naam Architectenbureau Feenstra en Van Broekhuizen. Feenstra werd in 1923 lid van de BNA en werd in het volgde jaar verkozen tot secretaris van de kring Arnhem van deze bond. Verder was hij van 1924 tot 1966 lid van de Geldersche Schoonheidscommissie van het Gelders Genootschap.
De jaren twintig en dertig
Het bureau liep goed en in 1925 verhuisde Feenstra naar het door hemzelf ontworpen landhuis Middei Hichte aan de Van Lawick van Pabststraat nummer 70 in Arnhem. H.B. van Broekhuizen tekende in overleg met Feenstra de meubels voor dit huis. De meubels zijn ontworpen in de trant van de Haagse School. In hetzelfde jaar kreeg Feenstra samen met G.J. Postel, P.H. Endt en W.J. Gerretsen de opdracht om voor het Gelders Genootschap de wederopbouw van Borculo ontwerpen. Borculo was op 10 augustus 1925 getroffen door een stormramp, waarbij een groot deel van de plaats was verwoest. Postel had de leiding over het Bouwbureau.
In de loop van de jaren twintig was het bureau van Feenstra eerst op Bakkerstraat nummer 6 en vervolgens in de Coehoornstraat gevestigd. Feenstra ging zich in deze jaren concentreren op de vormgeving van zijn projecten, terwijl hij de technische uitwerking steeds meer overliet aan zijn medewerkers. Gedurende de jaren twintig en dertig realiseerde Feenstra ongeveer 445 bouwprojecten in Nederland, waaronder kerken, kantoren en fabrieken. Over diverse werken werd gepubliceerd in vaktijdschriften, zoals de Vrijzinnig-Hervormde Kerk aan de Parkstraat in Arnhem en een winkelgalerij aan de Sonsbeeksingel in Arnhem. In Arnhem ontwierp hij verder onder meer het gebouw van Kunstoefening, de Arnhemse Jeugdherberg Alteveer en de CAMIZ-zuivelfabriek aan de Westervoortsedijk. Feenstra bouwde vele zuivelfabrieken voor de Geldersch-Overijsselsche Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken (GOZ) en ook het kantoor van deze bond in Zutphen. Verder kreeg hij bekendheid als architect van villa's en landhuizen, zoals het moderne huis Oase dat hij in 1928 voor een arts in Ede bouwde. Feenstra ontwierp veel woningen en woningbouwcomplexen in Arnhem, onder andere aan de Velperweg, de Van Heemstralaan en de Diepenbrocklaan. Veel van deze opdrachten kwamen van aannemers en 'projectontwikkelaars' die grond opkochten en middenstandswoningen bouwden. De twee belangrijkste van deze opdrachtgevers waren H. Fokkens uit Arnhem en D.H.B. van Neck uit Oosterbeek.
Het commerciële succes en de grote werkdruk namen niet weg dat Feenstra zich voor sociale, politieke en confessionele problemen bleef interesseren. Zo sloot hij zich in het interbellum, toen overmatig drankgebruik een groot probleem was, aan bij de geheelonthoudersbeweging. Verder was hij sinds 1914 lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP)en zocht hij naar een synthese tussen het socialisme en het geloof.
Feenstra was een enthousiast lid van de Woodbrookersgemeenschap of Barchem-beweging in Barchem en sloot vriendschap met dr. W. Banning. De Woodbrookersbeweging is ontstaan in Selly Oak bij Birmingham in Engeland. Begin twintigste eeuw bezocht een groep Nederlandse theologiestudenten het studiecentrum Woodbrooke. Onder de indruk van de ingetogen spirituele sfeer richtten zij in 1908 de Vereeniging Oud-Woodbrookers op. Deze is voortgezet als Vereeniging Woodbrookers in Holland en later als Vereniging Woodbrookers Barchem. Daarnaast ontstond de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers in Bentveld. Deze vereniging besloot tijdens haar ledenvergadering op 28 januari 1995 om zich op te heffen en op te gaan in de nieuw op te richten vereniging 'De Rode Hoed'. Het bestuur van de nieuwe vereniging zou de krachten bundelen met het bestuur van de al bestaande progressief-katholieke stichting 'De Rode Hoed' in Amsterdam.
In 1912 kreeg de gemeenschap in Barchem een stuk land, waar achtereenvolgens een kapel en in 1924 het Woodbrookershuis zijn gebouwd. Dit huis is een ontwerp van de eerder genoemde architect Postel uit Lochem. In 1930 ontwierp Feenstra het Huis der Gemeenschap in de duinen bij Bentveld (gemeente Zandvoort), dat in de loop van de jaren dertig verscheidene malen werd verbouwd en uitgebreid. Ook kreeg hij in 1936 de opdracht een religieus-socialistisch centrum voor het noorden te bouwen. Dit was gevestigd in Kortehemmen in Friesland.
Feenstra was in Arnhem betrokken bij verschillende culturele organisaties. Zo speelde hij een rol in de Arnhemse Filmliga en was hij actief in de 'Fryske Krite'. Verder gaf hij lezingen in het hele land en schreef hij artikelen in verschillende tijdschriften. Als redactiemedewerker van het R.K. Bouwblad, later Katholiek Bouwblad, verzorgde hij een aantal artikelen over protestantse kerkbouw.
In 1932 verhuisde de familie Feenstra naar het huis Schuilhof aan de Diepenbrocklaan in Arnhem. Eind jaren dertig nam Feenstra de opdracht aan om in verband met het dreigende oorlogsgevaar veiligheidsvoorzieningen te ontwikkelen voor de Nijmeegse binnenstad. Verder trad hij toe tot het bestuur van de Amsterdamsche Bank in Arnhem en werd hij bestuurslid van het Arnhemsch Genootschap van Oudheidkunde van 1910.
Oorlog en wederopbouw
In juni 1940 verhuisde de familie opnieuw, naar het derde huis dat Feenstra voor zichzelf ontwierp. Eigenlijk was het huis bedoeld voor opdrachtgever die het als belegging liet bouwen, maar Feenstra nam het na voltooiing over. Hij noemde het huis 'De Stins'. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam het aantal opdrachten snel af en de materiaalschaarste maakte het vanaf 1942 vrijwel onmogelijk nog gebouwen uit te voeren. Wel waren er enkele opdrachtgevers die plannen voor de tijd na de oorlog lieten voorbereiden. Op deze wijze vond overleg plaats met de zuivelindustrie. Feenstra weigerde principieel om voor de bezetter te werken, wat hem in 1943 in problemen bracht. Hij werd met zijn gezin uit zijn woning gezet en moest voorlopig wonen in het kantoor, dat in de Coehoornstraat was gevestigd. Na de Slag om Arnhem in 1944 werden de Arnhemmers gedwongen geëvacueerd en moest ook Feenstra de stad verlaten. De familie bracht de winter door in een zomerhuisje in de bossen bij Beekbergen.
Na de bevrijding keerde Feenstra met zijn zoon terug naar Arnhem om mee te werken aan de wederopbouw van de stad. Toen bleek dat zijn beide vroegere woningen, Middei Hichte en De Schuilhof, waren verwoest. In 1946-1947 ontwierp hij weer een nieuw huis voor zijn familie, dat werd gebouwd op de plaats van De Schuilhof.
Feenstra had kort na de oorlog veel last van een naamsverwisseling met zijn bijna naamgenoot G.J. Veenstra. Deze architect had tijdens de evacuatie van Arnhem de Technische Hulpdienst geleid. Deze organisatie, naar voorbeeld van de Technische Nothilfe in Duitsland, probeerde in samenwerking met de bezetter de verlaten stad te beheren. Omdat de Duitsers plunderden, kwam ook de hulpdienst een kwaad daglicht te staan. Verder had Veenstra een slechte naam omdat hij lid was van de nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Er werd van hem beweerd dat hij met een brief van Reichsminister Albert Speer op zak liep en dat hij daarmee alles van de Duitsers gedaan kon krijgen. Volgens één versie van het verhaal had hij ooit samen met Speer aan dezelfde opleiding gestudeerd, terwijl hij volgens een andere versie noodwoningen in gebombardeerde steden in Duitsland zou hebben gebouwd. Hoewel Veenstra volgens sommigen tijdens de evacuatie zijn invloed ten gunste van de Arnhemmers zou hebben gebruikt, gold hij voor velen toch als 'fout'. Voor Feenstra was de verwarring met Veenstra bijzonder vervelend, omdat hij zich juist verre had gehouden van iedere samenwerking met de bezetter.(2)
Nadat het misverstand was opgehelderd nam het aantal opdrachten voor Feenstra snel toe. Aanvankelijk ging het vooral om herstel van oorlogsschade, onder andere aan tientallen boerderijen. Daarnaast kwamen al snel de eerste opdrachten van de zuivelindustrie, onder andere de herbouw van de grote CAMIZ-fabriek aan de Westervoortsedijk in Arnhem. Feenstra bouwde in de periode 1945-1960 honderden zuivelfabrieken in Noord- en Oost-Nederland. Dit specialisme werd zo'n belangrijk deel van zijn werk, dat hij hiervoor een studiereis naar Zweden maakte. Daarnaast ontwierp hij verschillende kerken en bouwde hij een aantal bejaardentehuizen.
Ook in de naoorlogse jaren zet Feenstra zich in voor culturele organisaties in Arnhem. In december 1948 werd hij gekozen tot voorzitter van het Arnhems Genootschap van Oudheidkunde, waarvan hij al sinds 1924 lid en sinds 1939 bestuurslid was. Feenstra vervulde deze functie tot 1950, toen een fusie plaatsvond met de Gelderse Maatschappij voor Letterkunde onder de zinspreuk 'Prodesse Conamur' van 1792. Feenstra hield in de loop van de jaren diverse lezingen over de bouwkunst. In 1957 werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Drie jaar later trad hij terug uit het architectenbureau Feenstra, dat onder zijn naam werd voortgezet.
Feenstra en Van Broekhuizen
Toen Feenstra in 1918 bij Gemeentewerken van Arnhem ging werken, kwam ook de eerdergenoemde architect H.B. van Broekhuizen hier in dienst. De architecten woonden naast elkaar en werkten veel samen, onder andere aan prijsvragen. Van Broekhuizen bleef langer in gemeentedienst, maar wilde begin jaren dertig ook als particulier architect beginnen. Onder de naam Feenstra en Van Broekhuizen gingen beide architecten een associatie aan. In 1934 kreeg Feenstra de opdracht voor de liquidatie van het bureau van de in dat jaar overleden architect A.K. Beudt in Hengelo. Feenstra kende Beudt van de werkzaamheden voor het bouwbureau van het eerdergenoemde tuindorp 't Lansink. Van Broekhuizen nam het bureau van Beudt over en zette het voort onder de naam 'Feenstra en Van Broekhuizen'. Omdat in de crisistijd de opdrachten schaars waren, hielp Feenstra Van Broekhuizen af en toe met opdrachten in Arnhem. Het bureau in Hengelo kreeg geleidelijk meer opdrachten, maar eind jaren dertig werd Van Broekhuizen ziek. Feenstra meldt in zijn necrologie over Van Broekhuizen, dat deze zich tijdens de Tweede Wereldoorlog op allerlei manieren tegen de bezetter verzette en vooral voor kunstenaars veel goed werk verrichtte. Tijdens de oorlogsjaren sloeg de ziekte opnieuw toe. Intussen werd zijn oudste zoon gedwongen in Duitsland te werken en ging zijn jongste zoon in het verzet.
Na de oorlog herstelde Van Broekhuizen. Feenstra hoefde zijn werkzaamheden niet langer te ondersteunen en de associatie werd opgeheven. Feenstra bleef echter nauw betrokken bij het bureau. Van Broekhuizen werd echter weer ziek. Hij maakte de promotie van zijn oudste zoon tot bouwkundig ingenieur nog mee. Na het overlijden van Van Broekhuizen in 1948 werd het bureau door zijn vrouw en oudste zoon voortgezet.(3)
Architectuuropvatting
Feenstra koos met zijn werk steeds een middenkoers tussen traditionalisme en modernisme. Hij hechtte grote waarde aan traditionele materialen zoals de baksteen en gaf zijn gebouwen vaak pannendaken. De verhouding tussen gebouw en landschap was voor Feenstra zeer belangrijk. Vooral op het platteland koos hij voor traditionele vormen. Dit neemt niet weg dat hij ook uitgesproken moderne ontwerpen maakte, zoals het huis Oase in Ede, dat duidelijk invloed van De Stijl verraad. Deze invloed is ook te zien bij zijn meubelontwerpen uit het interbellum. In zijn lezingen zette hij zich af tegen de uitersten. Zo noemde hij de Amsterdamse School 'zwoele, zwakke romantiek' en de Nieuwe Zakelijkheid een 'antireligieuze stijl'. Deze uitspraken waren echter vooral tegen de extreme uitingen gericht. Hij toonde ook waardering voor de 'Neue Sachlichkeit', zoals blijkt uit dit citaat uit het Bouwkundig Weekblad: 'In onze tijd van fascisme tot communisme moeten wij voor alles 'construeren' en aan de loop der tijden overlaten of deze constructie met een eeuwigheidskleed zal worden omhuld. Als zodanig heeft de N.S. recht op onze waardering al mis ik zelf de moed om de werkelijkheid zo onder oogen te zien.'(4) Feenstra gaf zelf de voorkeur aan de Delftse School: 'Deze kunst is niet in de eerste plaats zakelijk, doch daarom niet ondoelmatig. Het is in feite de zakelijkheid gesteld onder een religieus licht.' Hij was echter geen schools aanhanger van de Delftse stroming en behield ook oog vernieuwende ontwikkelingen. Een voorbeeld hiervan is het bijna functionalistische kantoorgebouw dat hij in 1952 voor Het Vrije Volk in Arnhem ontwierp.(5)
J.G. Wattjes vatte de architectuuropvatting van Feenstra goed samen in een artikel over het landhuisje Zonnewende in Oosterbeek. Hij zette de benadering van Feenstra af tegen de verschillende stromingen uit het interbellum: 'men kan ook eenvoudigweg een huis bouwen, dat zich van buiten heel gewoon toont als een samenstel van muren door ramen en deuren doorbroken en afgedekt door een dak. Ook dat is kunst en vereischt [...] fijngevoelige kunstzinnigheid. Op die, volstrekt ongekunstelde en geheel-en-al theorielooze wijze ging Feenstra te werk bij 't bescheiden woonhuisje [..].(6) Enkele jaren later liet J.P. Mieras zich op vergelijkbare wijze uit naar aanleiding van een expositie van de BNA in het Gemeentemuseum in Arnhem: 'Arch. Feenstra toont veel liefde voor subtiel uitgevoerde potloodteekeningen van landhuizen. De landhuizen en woonhuizen zelf hebben ook vaak goeden 'bouw', goede distributie der vertrekken en meer kwaliteiten, zoals bijvoorbeeld het bekende huis in de Jollesstraat'.(7)
Na 1960
Nadat hij zich uit het bureau had teruggetrokken, wijdde Feenstra zich geheel aan het verzamelen en bestuderen van antieke Nederlandse tegels. Zijn interesse voor tegels werd gewekt toen hij in 1952 een uit 1741 daterend 'commandeurshuis' op Terschelling kocht. Enkele wanden van dit huis waren met tegels bekleed en Feenstra ging op zoek naar vervangende tegels voor enkele beschadigde exemplaren. Hij merkte toen dat antieke tegels met grote aantallen naar het buitenland verdwenen. Feenstra besloot daarop een eigen collectie aan te leggen, zodat in Nederland voorbeelden van de verschillende soorten tegels bewaard zouden blijven. De verzameling werd al snel te groot voor zijn eigen huis en op 12 juli 1961 opende hij het tegelmuseum It Noflik Sté (Het Genoeglijk Plekje) in Otterlo. Hieruit is later het Nederlands Tegelmuseum voortgekomen. Dicht bij het museum bouwde Feenstra een bungalow, waar hij met zijn vrouw ging wonen.
In 1973 verhuisde Feenstra met zijn echtgenote naar De Drie Gasthuizen in Arnhem, dat in de jaren 1951-1952 naar zijn ontwerp was gebouwd. Ook daar had hij nog een klein zijkamertje met een aantal topstukken uit zijn tegelverzameling. In 1982 kreeg Feenstra de gouden erepenning van de Provincie Gelderland als waardering voor zijn werk in verband met de oprichting van het tegelmuseum in Otterlo. Het gemeentebestuur van Ede besloot vervolgens een straat in Otterlo naar hem te vernoemen. Op 26 februari 1984 stierf zijn vrouw Johanna. Feenstra overleed op 7 augustus 1985. Hij werd begraven in Otterlo, de plaats waar hij vele jaren had gewoond en de basis had gelegd voor het Nederlands Tegelmuseum.
De oeuvrelijst
Er is geen volledige lijst van werken van Feenstra bekend. De oeuvrelijst van BONAS is samengesteld op basis van literatuuronderzoek en onderzoek bij het Gelders Archief in Arnhem. Wel heeft L. Feenstra, de zoon G. Feenstra, in 1992 een overzicht gepubliceerd van aantallen werken, ingedeeld naar categorieën gebouwen. Deze lijst is hier overgenomen.(8) De getallen geven de aantallen gebouwen tot 1940 en vanaf 1940 weer:
Woningbouw 172 - 319
Winkels 12 - 21
Boerderijen 2 - 84
Industrie, kantoren 33-35
Kerkgebouwen 14 - 22
Zuivelfabrieken 43 - 472
Hotels, restaurants 1 - 5
Ziekenhuizen, verzorgingshuizen, jeugdherbergen 12 - 27
Scholen 3 - 12
Diversen 153 - 243
De lijst van L. Feenstra levert voor de periode tot en met 1939 een aantal van 445 werken op, en voor de periode vanaf 1940 een aantal van 1240 werken. In totaal gaat hij uit van 1685 door Feenstra geleide projecten.
Noten
1. Deze biografie is gebaseerd op: L. Feenstra, Gerrit Feenstra (1890-1985), in: A.G. Schulte (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992. Overal lieten zij hun sporen na, Zutphen 1992.
2. P.R.A. van Iddekinge, Arnhem 44-45. Evacuatie, verwoesting, plundering, bevrijding, terugkeer, Arnhem 1981, p. 151-153; B. Kerkhofs, Arnhem, stad van daklozen. Dossier '44-'45, Nijmegen 1981, p. 48-49.
3. G. Feenstra, 'H.B. van Broekhuizen', Bouwkundig Weekblad, jg. 66, 1948, nr. 9, p. 65, J. Vredenberg, 'De architectuur van H.B. van Broekhuizen in Arnhem', Arnhem de Genoeglijkste, jg. 17, 1997, nr. 1, p. 8-17.
4. G. Feenstra, 'Kentering', Bouwkundig Weekblad, jg. 52, 1931, nr. 5, p. 42.
5. Y. Segers, Op het kruispunt van oud en nieuw. Het Gelders Genootschap 1919-1994: 75 jaar op de bres voor de schoonheid van Gelderland, Den Haag 1994, p. 79-81.
6. J.G. Wattjes, 'Woonhuisje te Oosterbeek - Arch. G. Feenstra', Bouwbedrijf, jg. 4, 1927, nr. 4, p. 81.
7. J.P. Mieras, 'Tentoonstelling van het werk van de ledenkring B.N.A. te Arnhem', Bouwkundig Weekblad Architectura, jg. 54, 1933, nr. 29, p. 236-237.
8. L. Feenstra, Gerrit Feenstra (1890-1985), in: A.G. Schulte (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992. Overal lieten zij hun sporen na, Zutphen 1992, p. 249/
Nevenfuncties:
Commissie van Advies voor de Bebouwing van de Geitenkamp en de Schuttersberg/lid/1923;Kunstnijverheidsschool Kunstoefening/docent bouwkunde/1924 (omstreeks);Besloten prijsvraag voor de Julianakerk te Apeldoorn/jurylid/1928;Studieprijsvraag voor een kerkgebouw/jurylid/1929;Geldersche Schoonheidscommissie/lid/1924-1966;Geldersche Schoonheidscommissie/gedelegeerde voor Elst, Bemmel, Gendt, Heteren, Huissen en Valburg/1924-1955;Fryske Akedemy, prijsvraag Fryske pleats mei foarein of kop-hals-romp-boerderij/jurylid/1942;Redactie Centraalblad der Bouwbedrijven voor Nederland en Koloniën/lid/1919 (omstreeks);Volkshoogeschool Allardsoog Bakkeveen, cursus bouwkunde/docent/1935;Zeeuwsche boerderij-prijsvraag/jurylid/1946
NAI Nederlands Architectuurinstituut

Gezin 1

Huwelijkspartner: Johanna Nijboer geb. 9 Juni 1896 overl. 26 Feb 1984
Huwelijk: 29 Juni 1918 Norg