Joseph Salomonson

Geslacht: Man
Vader: Frits Salomonson
Moeder: Femmetje Willing
Geboren: 13 Jan 1853 Amsterdam
Aantekeningen: Algemeen Handelsblad 18-10-1902
Medische Kroniek. Natuurmenschen.
Ik heb het boekje van den geachten briefschrijver die zoo geschud had van het lachen om wat ik over de ontsteking van den blinden narm geschreven had, ontvangen. En nu heb ik op mijn beurt gelachen, zooals ik mij had voorgesteld, maar toch niet zoo heel erg, en in ieder geval niet om te schudden. Ik heb al zooveel van die rare boekjes gezien, dat de aardigheid er wel wat afgaat. Maar dit is toch bijzonder curieus, dat moet gezegd worden.
De schrijver, dien ik thans aan de lezers kan voorstellen, is de heer Joseph Salomonson Fzn., planteneter en diététist, en vroeger, zooals de titel nauwkeurig vermeld, in andere betrekkingen. Het boekje zelf behelst ,,een enkel woordje Antroponomie (de menschleer volgens de grondbeginselen der wetgevende rede, welke den mensch beschouwt, niet zooals hij is, maar zooals hij wezen moet) en het dichtbedrukte titelblad leert ons verder dat het handelt over het vegetarisme in Nederland, en bedoeld is als vlugschrift naar aanleiding van prof. Pel's Eubiotiek. Het kost 30 cent, maar als volksuitgave is het voor 10 cent te verkrijgen.
Omtrent 's schrijvers tegenwoordige functie krijgt men nadere inlichting door de volgende verklaring: ,,planteneters zijn zij die voor hun voeding uitsluitend gebruik maken van voortbrengselen uit het plantenrijk (dus zonder gebruik te maken van mineraal zout), erkennende dat deze levenswijze strekt tot verhooging der - gezondheid en reinheid - van lichaam en geest, en dat dit natuurlijk diëet de grondslag is van alle ethische beginselen. Zij worden onderscheiden in: 1° de orde der diététisten, die, zonder meer, vorenstaande verklaring onderschrijven; 2° de hoogere orde der naturel'en die dat alles genieten zonder koking, dus in rauwen staat. Waaruit dus blijkt dat hij zelf nog hoort tot de lagere orde, en dat men van een naturel nog heel wat schooners zou kunnen verwachten.
Wat ons nu geboden wordt is anders al raar genoeg. De quintessens van het geheele betoog is dat de bron van alle verkeerdheid moet worden gezocht in het gebruik van zout. Dat zou men zoo op eenmaal niet raden.
,,De wereld wordt beheerscht door den eenigen aartsduivel en zijn saters, en deze zijn ,,het keukenzout, dat de grootste kwelduivel op aard is en daarnaast en onafscheidelijk de Saters ,,dierlijk voedsel" en ,,drank". Dit laatste woord opgevat in zijn meest ruime beteekenis. ,,Met drank bedoel ik niet uitsluitend sterke drank (jenever etc.) maar drinken in algemeenen zin. Ik acht een glas jenever niet erger dan al dat andere geslobber. De normale mensch, zonder zout en dierlijk voedsel, drinkt niet! Neen, zelfs al dat geslobber spoelt zijn natuurlijk speeksel weg. In het vocht van den dampkring vindt een mensch al wat hij noodig heeft. Dr. Heus heeft zich het drinken al zoo afgewend dat zelfs alle vloeibare kost hem gaat tegenstaan. ,,Ook sinaasappelen, zijn mij dikwijls te sappig, en voel ik meer voor noten en appelen", ln zeven maanden tijds heeft hij nu al niets gedronken. Voor iemand van lager orde al een resultaat waarop hij trotsch kan zijn, dunkt me. Ik wilde den naturel wel eens zien, die het hem nadoet.
Die afkeer van het zout bestaat niet bij den heer S. alleen. Alle vegetariërs hebben dien met hem gemeen. Hij uit hem alleen, Van zijn sterk vooruitstrevend standpunt,, op een bijzonder krachdadige wijs. Maar dr. Labman b.v. tegenover dezen brieschenden wereldhervormer maar een lam, spreekt ook van een ,,doorpekeling van het lichaam met keukenzout", die ,,zooveel is als een vergiftiging daaraan". Wat men noodig heeft zijn de voedingszouten, de zouten die men in het plantaardig voedsel vindt,, en die in hun samenstelling geheel overeenkomen met de asch-samenstelling van ons lichaam. Het gewone zout, het keukenzout behoort te worden afgeschaft.
Dat een vegetariër weinig drinkt is begrijpelijk, omdat zijn voedsel al zoo akelig waterachtig is. maar het kunststuk om geen zout te gebruiken is voor hem veel grooter dan voor een gewoon mensch en daarom is hïj deswege bijzonder te bewonderen. Vieeschetende volken hebben al lang het bewijs geleverd dat men zonder zout bij het voedsel wel leven kan; in vleesch is er genoeg van aanwezig. Maar de stammen en volken die op plantenkost waren aangewezen hebben het nooit kunnen missen. Mozes wist het wel toen hij beval dat de dieroffers zonder, maar de plantenoffers met zout moesten worden gebracht. Er zijn oorlogen om gevoerd, en vluchtelingen hebben hun leven gewaagd, en het gevaar van ontdekking, om het. zout te bemachtigen. Als men nagaat wat de beteekenis is van het zout voor onze voeding, is dit ook duidelijk genoeg. Ons bloed en al onze weefselvochten hebben een zoutgehalte van ongeveer drie kwart percent, en dat is voor het leven van de cellen, waaruit de verschillende weefsels zijn samengesteld, absoluut noodig. Als het gehalte minder wordt schrompelt de cel ineen en gaat zij op den duur te gronde. Zuiver water, zonder zout, is voor de cel een doodelijk vergift. Bij de tegenwoordige wondbehandeling zorgt de chirurg er dan ook voor dat hij steeds kan arbeiden met een steriele zoutoplossing, de zoogenaamde physiologische zout-solutie, de eenige vloeistof die de levende cel niet deert en waarmee hij dus zonder gevaar de weefsels, die hij bloot heeft gelegd, bevochtigen kan. Maar zonder ophouden wordt het zout door de nieren weer uit het lichaam verwijderd, en er moet, willen wij blijven leven, even onafgebroken nieuwe toevoer plaats hebben. Krijgen wij dien door het zout dat ons voedsel bezat, dan is meer niet noodig, maar is er in het voedsel niet genoeg, dan moet het ontbrekende worden aangevuld, daar is niets aan te doen.
Of de diétéitst Salomonson zich van deze omstandigheden goed rekenschap heeft gegeven, heb ik niet kunnen ontdekken, Zijn autodidaktische studie, met proeven en onderzoekingen op eigen lichaam, heeft ruim 18 maanden geduurd, en gedurende dien tijd van ,,rusteloos deuken en streven heeft hij geen enkele minuut dat ideale doel uit de gedachte losgelaten". Een dergelijke heftige en ongewone studie is voor nuchtere overwegingen allicht minder geschikt. Maar het is toch wel goed, in kalme tijden, er eens over te denken. En dan verneemt men verder dat het zoutgehalte van ons voedsel, voor zoover ons dat uit het plantenrijk wordt verschaft, nauwelijks voldoende is om het verlies dat wij lijden, door wat uit ons lichaam verwijderd wordt, te dekken. Meer voldoende dan men vroeger dacht, dat is waar. De strikt noodige hoeveelheid zout is niet zoo groot als men veronderstelde. Maar zoo precies kan men dat in het dagelijksch leven niet uitrekenen en het gaat hiermee als met alle dingen: een mensch voelt zelf wel wat hij noodig heeft en wat hem het beste bekomt. Wat wij meer nemen dan juist noodig is, nemen wij als middel om het voedsel smakelijk te maken. Dat heeft ook zijn nut en beteekenis. De heer Salomonson bedriegt zich zelve als hij denkt dat hij geheel het zonder zout kan doen; als hij zich inderdaad geheel daarvan speende, zou hij reeds lang bezweken zijn en niet meer zulke treffende fulminante boekjes kunnen schrijven. Maar als hij kans ziet toe te komen met het keukenzout dat zjjn noten en rauwe worteltjes en havermout en al die andere onappetijtelijke voedingsmiddelen, hem bieden, is het toch al een wonder, dat ik hem niet nadoe. Zonder dat ik een oogenblik vrees koester dat ik daardoor mijn gezondheid benadeel.
,,Er bestaat reeds een secte planteneters, hooger voelende zielen, die zich uit het conventioneele leven terugtrokken, en in hun eenvoud, in de vrije natuur, nagenoeg in naaktheid, het paradijsleven genieten, en daarin het geluk vinden. Zij zijn de natuurmenschen!" Onze schrijver geeft van zijn lidmaatschap van die secte blijk, door op zijn kaartjes, waarvan hij zoo vriendelijk was mij een exemplaar te zenden, onder zijn naam, zooals een ander dat doet met zijn beroep, ,,Naturmens" te laten drukken. Het gezelschap resideert in Zwitserland, in Locarno. Een dame die daar in het voorjaar geweest was, vertelde mij dat zij eenige leden van het gilde had ontmoet, op een plaats waar men hen niet dadelijk verwachten zou, in de opera. Maar het zij tot hun verontschuldiging gezegd, dat het een middagvoorstelling was, in een primitief, luchtig theater. In een Wagneruitvoering te Amsterdam kan een alleseter het misschien nog wel uithouden, schrijft de heer S., maar een doorvoed rein planteneter zou daarin, naar hij vermoedt, hoogst onpasselijk worden. Gewone voorstellingen staan dus niet op hun programma en gezond en frisch is het daar gewoonlijk ook niet, dat is waar. Maar daar waren zij dan, blootshoofds en met sandalen en zoo uiterst schamel in de kleeren dat mijn zegsvrouw hen voor arme Zigeuners of andere zwervelingen hield. ,,Das sind ja die Naturmensche" had men haar echter gezegd. Zij leefden daar dichtbij en voerden verder niets uit had men er niet zeer eerbiedig bijgevoegd.
Dat weet ik nu niet, en ik zal de werkzaamheid van al die heeren en dames natuurlijk niet in twijfel trekken. Maar ik zou toch wel willen vragen, wordt het, op die manier, nu toch niet al te gek? Dat men zoo iets doet, bij wijze van sport, als een afwisseling of een aardigheid, laat ik gaan. Dat moet ieder voor zich zelven weten, en dat mij ook niet aan. Maar hoe ter wereld kan men zoo iets als norm stellen, als een aanbevelenswaardigen regel voor iedereen? Hoe kan men denken dat de lagere standen wel zullen volgen als de hoogere maar voorgaan? ,,In de lagere standen vindt men zooveel misnoegen, ontevredenheid en wantrouwen, dat men, met propaganda, méér kans loopt op een pak slaag dan op medewerking en navolging". Dat denk ik ook en als bewijs van practischen zin en natuurlijken afkeeer van onmogelijke plannen zou ik dat optreden zelfs lang niet ongeschikt vinden. Want meent de schrijver inderdaad dat de arme lieden zijn heilstaat zouden kunnen aanvaarden? Zij moeten in hun stegen en sloppen blijven en kunnen zich niet gaan vermeien in het Zwitsersch paradijs.
Ik zou over dit allerwonderlijkste boekje misschien niet geschreven hebben, als het niet reeds in tweeden druk verschenen was. Dat verschijnsel geeft te denken. Die ,,hoogere standen" schijnen in waardeeringsvermogen ten opzichte van geneeskundige quaesties niet vooruit te gaan. Al die gekke verhaaltjes van den dorst, die niet anders is dan jeuk in de keel, en voor den gezonden mensch even abnormaal is als deze op andere plaatsen van het lichaam, en van het schandaal, met zeer dikke letters, van dr. Nieuwenhuis die, als man van de wetenschap en menschenvriend, als eerste Regeeringsdaad, in Borneo een ,,zoutpakhuis!!" oprichtte, neemt men aan, schijnt het, zonder schromen. En dat een leer over den mensch, ,,niet zooals hij is, maar zooals hij wezen moet" in practische daden wordt omgezet, wordt, naar men moet gelooven, door hen verstandig en goed geoordeeld. Moge het pak slaag van den arme ymbolisch worden!
P.
=======
Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant 20-06-1906
Meva-secte.
Uit Parijs schrijft men aan de N. Ct.:
Dezer dagen op de Place de l'Etoile wandelende, werd mijn aandacht getrokken door een Johannes-de-Dooperfiguur, die allervreemdst afstak tegen de luchtig-Fransche voorbijgangers en ook niet naliet de aandacht te trekken. In een witte tunica, een pastoralen staf in de hand, barrevoets en bloothoofds en met baard en haren van schrikwekkende afmetingen, leek hij zoo uit de woestijn te zijn gestapt.
Wel eens vage geruchten vernomen hebbende van eer ietwat vreemdsoortigen landgenoot Meva-Salomonson, stapte ik op den „wilde" toe en vroeg hem, of hij Hollander was. Inderdaad bleek hij de heer Salomonson te zijn, die zich reeds in Nederland bekend maakte door zijn verwoede propaganda tegen alcohol, vleesch en vooral tegen het zout. Het zout noemde hij toen eens de kern der sociale quaestie: van zout komt ziekte, drankzucht! — zooals in een propagandaboekje, dat hij nu verkoopt, met groote lettersin vier talen staat: Le sei est le diable. (Het zout is de duivel.)
Inmiddels hadden wij al pratend opwandelende heel wat bekijks. De heer Salomonson, oud-consul van België in Nederlandsch-Indië, thans onder den naam Meva propagandist, hoofd en stichter der Mevasecte en apostel eener natuurlijke levenswijze, vertelde, dat hij geruimen tijd in Italië had gewoond en daar reeds eenige volgelingen bezat, en nu door Zuid-Frankrijk naar Parijs was gekomen om door zijn persoonlijk voorbeeld de menschen te overtuigen. Thans word ik uitgelachen, zeide hij, maar over enkele jaren zal ik duizenden volgelingen hebben; — iets wat de eentonigheid der tegenwoordige heerenkleeding zeker wat zal verbreken! Bijzonder gebeten bleek deze Nederlandsche natuurmensch ook op melk, boter en eieren, welke hij, als zijnde afkomstig van het dier (die producten n.l.), diep verafschuwde en bronnen van ziekte en verderf noemde.... Binnenkort zou hij naar Londen oversteken; blijkbaar waren de Franschen niet erg vatbaar. Hij verkoopt brochuretjes met allerlei vreemde aforismen en raadgevingen in Fransch, Italiaansch, Engelsch en Duitsch en vele portretten van hemzelf. Wij dachten zoo bij ons zelf: als dat nu de ideale toekomstmensch is, dan.... hebben wij nog een verren weg af te leggen.
==========
Bloemkens der Zotheid, saamgeraapt voor Het Nieuws van den Dag v. Ned. Ind.
V.
Difficile est saturam non scribere
Juvenalis.
Mag men den Heer Salomonson, voorheen Planteneter en diététist, thans "Natuur-mens" gelooven, dan was Koning Nebucadnezar, die gras at "gelijk de dieren des velds" - (het zal wel sla geweest zijn en vermoedelijk was Nebu het eerste voorbeeld van een oud-testamentisch Vegetariër) - dan was die koning het gelukkigste schepsel ter wereld.
Bij wijze van tusschenzin wil ik hier twee opmerkingen inlasschen. De eerste is dat de oude schrijvers der geschiedenis van Israël meenschen waren met gezond verstand en dengeen die, in plaats van schapen-coteletjes te eten zich met gras en kruiden alleen vergenoegde, ronduit gek noemden. De tweede is dat, zoodra iemand zijn maag tot allerlei rare dingen en zoogenaamd voor zijne gezondheid zich onthoudt van biefstuk, ganzenlever, nierenbroodjes en kreeften-salade, in het kort van voedsel aan het dierenrijk ontleend, ook meteen zijne spelling er onder gaat lijden.
Het omgekeerde is tot nog toe niet het geval, maar dat zal óók wel komen. Doch het is "opgelegen pandoer" dat, wanneer de een of andere dwaas liever spinazie en niets dan spinazie eet en de coteletten die er bij behooren versmaadt, hij ook tegelijk de geslachten van de woorden naar den drommel jaagt en "mens" schrijft waar hij mensch bedoelt. Verandert hij verder nog het woord "eenig" - afkomstig van een - in "enig" dan is er weinig hoop meer dat hij te eeniger tijd weer eens, als een rationeel "mens" aan een ribstuk aal knabbelen. Ik geloof niet ver van de waarheid te zijn indien ik het vermoeden uitspreek dat de tegenwoordige spellings-waanzin voor een groot deel uit een slechte maag voortvloeit en terug te brengen is tot voortgezet misbruik van postelein en tuinworteltjes.
Maar we hadden het over den Heer Joseph Salomonson, vroeger chef van de firma Herman Salomonson te Semarang, en, naar de Locomotief mededeelt, "destijds wel voor eene dwaasheid te vinden."
Ik zou zeggen, als men 's mans tegenwoordige levenswijze nagaat, dan is de natuurmens ook heden daarvoor nog wel te vinden.
De Heer Brooshooft ontving van dezen Heer Salomonson eene circulaire over een planteneters-gezondheids-oord, waaraan ik het volgende ontleen:
Het ligt te Ascona aan het Lago Magiore (Lac Majeur) en is ingericht met allemaal kleine hutjes van twee goed verlichte, geventileerde en gemeubileerde kamertjes, tegen 200 francs (nog geen f10) per maand of 7 francs per dag, waarvoor men te eten krijgt - behalve lucht, die men mag happen a discrétion -drie maaltijden per dag van noten, amandelen versche vruchten, confituren, rozijnen, vijgen, pruimen, dadels, peren, compote en brood (voor de frugivores of vruchteneters) en melk, brood, boter, kaas, confituren, honig, groenten, meelspijs, salade, compote en versche vruchten, voor vegetariërs of groenteneters.
Het établissement heet Monte Verita en onze brave Joseph brengt daar nu zijn tijd door met filosofeeren op den hem toekomenden bunder wandelgrond, planten eten en natuurmens-vlugschriften schrijven.
Zie hier een staaltje uit een dier geschriftjes:
Er bestaat reeds eene secte planteneters, hooger voelende zielen, die zicb uit het conventioneele leven terugtrekken, en in hun eenvoud, in de vrije natuur, nagenoeg in naaktheid, het paradijsleven genieten, en daarin het geluk vinden. Zij zijn de natuurmenschen !... Maar alle naakte menschen zijn daarom nog geen natuurmenschen. Eenvoud en reinheid - het goede - stempelt die menschen tot natuurrmensch, die ook modisch gekleed, toch natuurmenschen zouden blijken te zijn".
Tot zoover onze vriend Joseph. De Locomotief-redacteur voegt er terecht aan toe:
Ik zag: er is waars in; maar de geheele waarheid is het niet, want tot het geluk van een eenigzins hartstochtelijk mensch is ook wat emotie noodig, en ik vraag hoe men die in 's Hemels naam zal vinden door aan een Zwitsersch meer dag in dag uit, naakt of niet naakt, op zijn reglementairen bunder bosch of weigrond rond te schuifelen, onder het eten van vijgen, spinazie of blommepap?
=====
De heer Fantasio heeft van de week onder mijne duiven geschoten en stukjes uit de brochure van den Heer Salomonson afgedrukt, welken "natuurmens" ik voor mijn bizonder gebruik had ter zijde gelegd. Doch er is nog wel het een en ander van te gebruiken.
De Heer Salomonson heeft dan zijne deuk beelden in boekvorm uitgegeven.
De quintessens van het geheele betoog is dat de bron van alle verkeerdheid moet worden gezocht in het gebruik van zout. Dat zou men zoo op eenmaal niet raden. De wereld wordt beheerscht door den eenigen aartsduivel en ziin saters, en deze zijn het keukenzout, dat de grootste kwelduivel op aarde is en daarnaast en onafscheidelijk de saters "dierlijk voedsel" en "drank." Dit laatste woord ongevat in zijn meest ruime beteekenis. Met drank bedoel ik niet uitsluitend sterke drank (jenever etc.) maar drinken in algemeenen zin. Ik acht een glas jenever niet erger dan al dat andere geslobber. De normale mensch, zonder zout en dierlijk voedsel, drinkt niet! Neen, zelfs al dat geslobber spoelt zijn natuurlijk speeksel weg. In het vocht van den dampkring vindt een mensch al wat hij noodig heeft. Dr. Heus heeft zich het drinken al zoo afgewend dat zelfs alle vloeibare kost hem gaat tegenstaan. "Ook sinaasappelen, zijn mij dikwijls te sappig, en voel ik meer voor noten en appelen." In zeven maanden tijds heeft hij nu al niets gedronken."
Dit laat ik alles gaan, maar men heeft medestanders van den Heer S. en ook hemzelf in een dorps-theater gezien, behoorlijk aangekleed, terwijl zij anders liefst bijna naakt loopen. Ook het bezoeken van tooneel-voorstellingen en dergelijke hangt met het dieet samen, zegt de Heer S.;
In een Wagneruitvoering te Amsterdam kan een alles-eter het misschien nog wel uithouden, maar een doorvoed rein planteneter zou daarin hoogst onpasselijk worden.
Nu gaat mij door deze woorden, om U de waarheid te zeggen, een licht op. Ik heb hier in Batavia bij verschillende concerten, liefdadigheids-voorstellingen, operas en zoo voorts mij dikwijls zeer onaangenaam te moede gevoeld. Steeds dacht ik dat dit van de muziek of het spel kwam, maar het blijkt nu dat het menu van den avondmaaltijd er debet aan was.
Ik ben thans van plan om eene serie dieetkunstproeven te nemen en zal de uitkomsten daarvan naderhand getrouwelijk vermelden,
=====
LONGEVITY ASSURED.
HOW TO LIVE TO BE 250.
(From our Special Correspondent.)
London, November 6, 1903.
A curious-looking man of strange habits, and with a mission that is even stranger, has just arrived in London from Ascona, on Lake Maggiore, Switzerland. He has taken up his residence in Colney Hatch lane, N., and he believes that in abstinence from salt and water lies the secret of long life.
Herr Joseph Salomonson, the gentleman in question, wanders about the North London highways wearing a cassock of brown corduroy encircled at the waist by a girdle. His long brown, wispy hair, unencumbered by hat, hides his collarless neck, and ragged-edged beard droops over the open part of his gown. His feet are encased in sandals, and at times he carries a staff that reaches to his shoulders. Altogether his appearance is reminiscent of figures in scriptural illustrations.
Herr Salomonson's object is to try to induce London's 6,000.000 inhabitants to refrain from eating salt and drinking liquids - all manner of liquids, even water. He himself, so he asserts, has not taken any kind of liquid since September 1, 1901, and he has eschewed salt for a longer period.
At Ascona he has established a colony of devoted disciples, male and female, who do likewise. Moreover, they work in a state of primitive absence of attire, separated by wooden partitions, and when the weather permits they even sleep in this state on the bare ground. Herr Salomonson appreciates the difficulty of this part of his programme being .carried out in London. "But," he explained to an Express reporter, "there are plenty of suitable sites within an hour's railway journey from the city."
He saw no reason, however, why London should not at once abandon the eating of salt and the drinking of liquids. "Salt," he averred, "is the beginning of all evil. It is ruinous to the body, damaging to the soul, and destructive to the intellect. Water or any other form of liquid is a mere burden to the stomach and has no value at all."
In short, Herr Salomonson, Who is a man of considerable intelligence, believes that if people followed his example there would be no sickness. During the twenty-six months that no drop has passed his lips he has lost in weight 62 lb., but feels many years younger and much stronger.
"There is not a