Albert Ernst Bosman

Geslacht: Man
Vader: Albertus Bosman
Moeder: Wilhelmina de Koning
Geboren: 9 Sept 1891 Djember, Ned. Indië
Overleden: 1961
Religie: Ned. Hervormd
Beroep: electrotechnisch ingenieur, wiskundeleraar
Aantekeningen: HMG 1070 vonnis 11 Februari 1916
werd ingelijfd als loteling van de lichting 1911 uit de gemeente Nijmegen op 18 Mei 1911. Raadsman H.Th. Gerlings en getuige Jan Rudolf Slotemaker de Bruïne, predikant bij de Ned. Hervormde gemeente te Utrecht.
dat hij te Scheveningen gemeente 's Gravenhage, op of omstreeks 4 Januari 1916 opzettelijk heeft nagelaten te voldoen aan de herhaalde orders van zijn meerdere in rang den 1sten luitenant der Genie G. Heshuijsen, toendertijd commandant van het Auto-radiostation no. 1 aldaar, om naar de fabriek van Pannock te gaan ten einde aldaar zijn werkzaamheden te verrichten, en zulks uitdrukkelijk heeft geweigerd door op die orders o.a. te antwoorden: "Neen luitenant".
.
gevangtijd 1 is 1916 te Den Haag, Huis van Bewaring
Jos Giesen p. 110 - 113
Boekje Lod. van Mierop:
uit Ede, techn. student Delft, ingedeeld bij het radiostation aan de Laakhaven, Den Haag. Heeft daar uit Chr. beginsel dienst geweigerd. In voorarrest in Alexander kazerne Den Haag.
11 febr. behandeld voor krijgsraad Den Haag (Vgl. Opwaarts Bijblad No. 412)
Veroordeeld tot 4 mnd. In appel bij H.M.G.H. Mr. G. verdediger
3 mei 1916 straftijd verstreken. Door korporaal naar Den Haag gebracht.
Enige dagen vrij gehad. Toen weer dienst geweigerd. Voorarrest Alex-kazerne Den Haag. Uitspraak krijgsraad Den Haag 6 mnd. zonder ontzegging.
Zijn verdedigingsrede in Opwaarts van 1 juli 1916 No. .
In appel bij H.M.G.H. - Behandeld 13 okt Mr. G. verdediger. Eis 8 mnd. en 3 jaar ontzegging. Overgebracht naar strafgevangenis te Utrecht. Zijn eigen verdedigingsrede zie Opwaarts 448 bijblad
5 nov 1916 vrijgekomen.
>> bevat knipsel uit N. Ct van zondag zondag 15 oktober 1916 <<
Men meldt ons uit Utrecht:
Mr. H.Th. Gerlings pleitte heden wederom voor het Hof in een principieele dienstweigering-quaestie nu betrof het wederom den student uit Delft A.E.B., oud 24 jaren, geboren te Djember (Ned. Indie), milicien-soldaat bij de telegraaf-afdeeling der 1e divisie, thans gedetineerd te Utrecht.
Na uit de strafgevangenis te Utrecht te zijn ontslagen, waar hij de straf van vier maanden gevangenis had ondergaan waartoe hij ter zake zijner eerste dienstweigering was veroordeeld, en wederom bij zijn korps te 's Gravenhage aangekomen, heeft hij op den 9en Mei 1916 wederom opzettelijk nagelaten te voldoen aan den herhaalden order van zijn meerdere in rang den luitenant ter zee 2e kl. A.D. der marine-reserve, gedetacheerd bij den inspecteur der genie aldaar, die, als commandant van de radio-telegraafafdeeling aldaar, hem gelastte een gehoortransformator van het militair radio telegraafstation nr. 3 in teekening te brengen en zulksuitdrukkelijk geweigerd door op den order o.a. te antwoorden: "Mijn geweten en mijn geloof verbieden mij om eenigen militairen dienst te doen."
De Krijgsraad te 's Gravenhage had bekl. In eersten aanleg voor deze feiten veroordeeld tot zes maanden militaire gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest sedert 23 Mei 1916 en was beklaagde van dit vonnis in hooger beroep gekomen bij het hof.
De president vroeg beklaagde of hij de gronden zijner verdediging aan zijn raadsman wilde overlaten? Beklaagde zegt dat hij de reden zijner dienstweigering op schrift heeft gesteld en dit gaarne aan het Hof wilde voorlezen; beklaagde kreeg hiervoor toestemming en leest met duidelijke stem zijn uitgebreide verdediging voor, gebaseerd op het gebod "Hebt God lief boven alles en uwe naasten als u zelven".
Mr. Gerlings daarna zijnpleidooi houdende betoogde eerst dat de feestelijke inhaling van de onlangs ontslagen dienstweigeraars Horst en Lubben niet zijn instemming had; de daad der principieele dienstweigering is niet in harmonie met paardengetrappel en trompetgeschal; hij heeft echter brieven van H. en L. ontvangen waaruit blijkt dat zij het ook er niet mede eens waren, doch zich goedmoedig alles hebben laten welgevallen zooals zij dit steeds hebben gedaan.
Vervolgens haalt pleiter het geval Hagemeijer aan die zich tot Hr. Ms. de Koningin heeft gewend om raad; wat moet men hooger stellen: de plicht der Wet of de plicht van het geweten? Pleiter denkt terug aan de vorige maal toen B. ter zake zijne eerste dienstweigering voor het Hof terecht stond en de thans professor Slotemaker de Bruine de vrees uitspraak dat de eenzaamheid op B. slecht zou werken; gelukkig is deze vrees niet bewaarheid, onder Hooge leiding heeft B. de opsluiting goed doorstaan. Er zijn thans voldoende bewijzen dat beklaagde tot zoodanige straf dat deze ondergaan is door het voorarrest, opdat hij niet den overgang naar de gevangenis behoeft te hebben en hem voor vijf jaren het recht te ontzeggen om bij de gewapende macht of als militair geemployeerde te dienen.
De advocaat-fiscaal voor Hr. Ms. Zee- en landmacht, jhr. C.A.J. van Sasse van Ysselt vroeg beklaagde veroordeeling tot acht maanden gevangenisstraf en drie jaren ontzegging van het recht om bij de gewapende macht te dienen, aangezien de mogelijkheid bestaat, met het oog op beklaagden leeftijd, dat hij het rijpen der jaren zijn meening zal veranderen en hij de plichten zal volbrengen die de wet hem oplegt; feiten als deze zijn zeer ernstig, ook in de gevolgen; het is een beweging die met kracht moet worden onderdrukt en tegengehouden; er is geen enkele reden om beklaagde buiten de gevangenis te houden en te vrijwaren voor de twee dagen water en brood; door het langdurig preventief arrest heeft beklaagde al genoeg voordeelen genoten.
Beklaagde geeft zich uit voor geloovig christen en beweert dat de leer van Christus verbiedt de wapens te dragen; dit geeft blijk van een buitengewone eenzijdige opvatting. Christus leert dat men moet trachten zoo ver als mogelijk is in vrede te leven met zijn medemenschen; de mogelijkheid is voorzien dat men aangevallen wordt en zich dan te verdedigen is niet in strijd met deze leer; beklaagde die intellectueel ontwikkeld is moet dan ook maar degevolgen van die eenzijdigheid ondergaan.
Mr. Gerlings repliceerende, voerde nog aan dat gelijk hij deze week ook reeds voor den Hoogen Raad had betoogd, lange gevangenisstraffen niets geven; thans zijn er reeds 1070 onderteekenaars van het manifest, ofschoon men weet datdit strafbaar is; men kan wel martelaren maken doch gelukkig zijn er die nog niet.
Het Hof zal later uitspraak doen.
J. Giesen - Nieuwe Geschiedenis p. 110:
Ook A. E. Bosman sprak, voor mijn gevoel, onvergetelijke woorden tot zlin rechters. Toen hij 23 Juni 1916 voor de krijgsraad te Den Haag stond, zeide hij :
,,De geest der Nederlandsche wet staat, meen ik gewetensvrijheid voor; Nederland was immers van ouds bekend om zijn geestelijke vrijheid; doch ook hier zien wij de ,,Umwertung aller Werte" door het militairisme. Dit duldt zelfs geen gewetensvrijheid; maar het neemt niet weg, dat mijn rechtsovertuiging die blijft eischen, zich grondend op algemeen menschelijk recht.
-- Mijn daad werd nooit immoreel of slecht genoemd. Immers riep men uit, als ware het een vrome wensch; ,,Ja, als allen het deden", of ook: Ze moesten het allen doen!"
,,0bjectief beschouwd kom ik tot de conclusie, dat mijn daad of misdaad geestelijk is, en dit wordt ook door U erkend, immers, waar militairen, die niet uit beginsel dienstweigerden, door U nog onlangs veroordeeld werden tot straffen van 14 dagen provoost tot één maand gevangenis, was dit voor mij 4 mnd. gevangenisstraf. Zelfs de zaak Tesselhof bleek aldus een ander geval dan het mijne, hij was iemand, die ook dienstweigerde uit beginsel, maar die later tot een andere overtuiging kwam en toen door Uw college zoodanig gestraft werd dat hij den dag, volgend op de uitspraak, ontslagen werd. Het historisch feit was in die gevallen practisch wel hetzelfde, dus werd dit niet in hoofdzaak door U als strafbepalend beschouwd, doch iets anders, het geestelijke.
,,Mijn daad wordt dus terecht niet gelijkgesteld met de niet principieele. Maar ook het primair-geestelijke, de gewetens- en geloofsovertuiging wordt niet gestraft; dit zou thuis behooren in de middeleeuwen en de tijden der inquisitie, niet in de vrijzinnige 20e eeuw. Zelfs voor het uitvloeisel ervan: den invioed dier overtuiging op anderen, is men niet zoo bang, daar men mij met mijne idea zèlfs wel in de gelederen wil hebben.
De bekende denkbeelden, die leven in den Bond van Christen Socialisten wijzen ook hier de oorzaak aan. Die is: vrees, angst. Doch een rechter staat verre van alle vrees, want niet waar: fiat justitia pereat mundus. Dit is het essentieeele, dat niet het super-nationale, algemeen-menschelijk recht, zelfs niet de Nederlandsche wet in de eerste plaats dwingt tot straffen van den dienstweigeraar-uit-overtuiging, maar het wezen van het mili-
tairisme gebiedt het, - tot zijn zelfbehoud. -
,,Waar mijn daad echter als principieele anders beoordeeld en geheel apart gestraft wordt, acht men haar aan den anderen kant wèl te vallen onder het wetsartikel voor gewone dienstweigering, en stuurt men mij wederom in het leger evenals Tesselhof, slechts niet zoo spoedig...... door het verschil in straf. Het resultaat bleef niet uit, en nu noemt men mij recidivist, hoewel ik van het begin af heb gezegd te zullen blijven weigeren totdat men mij moreel gebroken zou hebben. Had men mij 100 maal gestraft voor dienstweigering indien ik aan 100 bevelen had geweigerd te gehoorzamen; zooals bij een dief voor diefstal gebeurt? De juiste parallel met mij is hier niet de diefrecidivist doch de kleptomaan, welke men, indien men hem al strafte, niet voor elk feit straffen zou, omdat deze hier uit één geestestoestand, zij deze dan ook ziekelijk, voortspruiten. De president van het H.M.G. dacht aan de mogelijkheid, dat de gevangenis mijn overtuiging, welke, meen ik, niet zoo oppervlakkig is, zou kunnen veranderen. Het zou even goed mogelijk zijn, dat een kleptomaan er zijn manie verloor: het verband in beide gevallen is hetzelfde.
,,Als voorbeeld van eenige soortgelijke rechtsgedingen in de oudheid nog deze enkele regels:
,,Petrus en Johannes geboden hebbende uit te gaan buiten den Raad overleiden zij met elkander, zeggende: Wat zullen wij dezen menschen doen? Want dat er een bekend teeken door hen geschied is, is openbaar aan allen die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen, maar opdat het niet meer en meer onder het volk verspreid worde, laat ons hen scherpelijk dreigen, dat zij niet meer tot eenig mensch in Jezus' naam spreken (Vg. Hand. 4:15-17). Want indien wij hen alzoo laten geworden, zij zullen allen in Jezus gelooven en de Romeinen zullen komen en wegnemen, beide onze plaats en ons volk (Vg. Joh. 11:48). En als zij ze geroepen hadden zeiden zij hen aan, dat zij ganschelijk niet zouden spreken noch leeren in den naam van Jezus. Maar Petrus en Johannes antwoordende zeiden tot hen:
Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te hooren dan God. Maar zij dreigden ze nog meer (Hand. 4:18. 19. 21.).
,,Dit staat in den Bijbel in Hand. 4 en Joh. 11.-"
In zijn verdedigingsrede voor het Hoog Militair Gerechtshof,
voorkomende in ,,0pwaarts" 448, treffen wij aan:
,,Is de mijne nu slechts de moraalopvatting van een individualist, een opvatting dus, die niet algemeen menschelijk is, of alleen het individu in het oog heeft en de gemeenschap vergeet? Kant's grondstelling der practische rede luidt: ,,Handel zoo, dat de principia van uw wil steeds kunnen dienen als systeem van algemeene wetgeving". Dit formeele criterium van het zedelijke sluit dus uit alles wat niet het welzijn der gemeenschap zou kunnen beoogen. Hiermede geheel in overeenstemming en dit welzijn bedoelende, ja zelfs noodzakelijk hiertoe, achten wij het Recht, in tegenstelling met het recht van de sterkste, de Liefde, in tegenstelling met hetgeen men in deze tijden ziet woeden. Is dit niet de overtuiging van velen? In de historie werden deze principia: recht en liefde, reeds doorgevoerd in de verhouding tusschen elkaar vijandige individuen, daarna tusschen stammen, steden, vijandige provinciën. Aldus zijn zij de beginselen van het bestaan en welzijn der tegenwoordige maatschappij en iederen dag bewijst hun onmisbare praktijk. En waar wij deze beginselen als universeel erkennen, kunnen wij, gesteund door de historie, een verwijt van tegen het algemeen welzijn te zijn, terugwerpen op hen, die militairisme en oorlog willen, wijl erop wijzend, dat zij in den grond der zaak hierin nog staan in het begin der menschheid, waar de individuen elkaar onderling bestrijden en zich aldus recht verschaffen willen.
,,Het accidenteel verschil is alleen hierin gelegen, dat door organisatie en techniek de eenheden nu grooter en meer geperfectionneerd zijn: de eene knods is geworden tot duizend kanonnen...
,,Indien men mijn daad afkeurt, omdat Europa nog niet zoover is, dat allen de wapenen neerleggen, dan verzoek ik u nog eens Kant te mogen aanhalen, die nadrukkelijk verklaart, dat als het er op aankomt te bepalen wat behoort te geschieden, men niet moet vragen naar wat pleegt te geschieden. En verder:
Een vaste overtuiging aangaande recht en plicht kan men dan slechts erlangen, wanneer men als redelijk wezen een universeel standpunt inneemt, zelfzuchtige belangen doet zwijgen, per-
soonlijke drijfveeren op non-activiteit stelt en dan de vraag beantwoordt: wat is het, waaraan ik als mensch waarde moet hechten. De Bijbel geeft ons als hoogste synthese van menschelijk streven de woorden, die men zoo dikwijls gehoord heeft dat ze voor zoovelen nog slechts klanken zijn: Hebt God lief boven alles en uw naaste als uzelven. Het is mijn overtuiging, dat hieronder valt alle wijsheid en recht; in deze zelfde woorden kan ik daarom do synthese mijner motieven uitdrukken. - De gevangenis kan nooit in staat zijn, mij uit kracht der rede tot een ander inzicht te brengen, misschien kan zij mij ten slotte moreel breken, maar tot zoolang hoop ik te blijven dienstweigeren."
=========
Mijn vader is ook wiskundeleraar geweest, nadat hij door de WO2 zijn functie in de elektrotechniek had verloren, zeer gepassioneerd, maar didactisch niet voor het Nederlandse onderwijssysteem geschikt. Hij was wiskundig uiterst creatief en bedacht allerlei leermiddelen, die de leerling moesten motiveren tot zelfwerkzaamheid. Maar dat was wel zeer ideëel gedacht.
Escher was onze overbuurman, en mijn vader en hij zagen elkaar bijna dagelijks in die tijd.
Bosman`s boom van Pythagoras

Gezin 1

Huwelijkspartner: Marthe Else Margarethe Specovius geb. 3 MRT 1903
Huwelijk: 8 Aug 1925 Hatfield, Hertford, Engeland
Kinderen:
  Edda Grazia Bosman Male geb. 21 OKT 1931
  Albert Eckart Bosman Male geb. 14 Apr 1935