Josefina Christina Luisinda Timmer

Geslacht: Vrouw
Vader: Casten Lodewijk Timmer
Moeder: Wilhelmina Catharina Elisabeth Peiliker
Geboren: 10 Juli 1875 Curaçao, Netherlandse Antillen
Overleden: 22 Juni 1952 Amsterdam
Religie: Ev. Luthers
Aantekeningen: Den Haag/Amsterdam/ woonplaats onbekend (1939). Communiste. Congres I.A.M.V. (Den Haag 1921). Voorzitter I.A.M.V. Bestuurslid Revolutionair SocialistischeVrouwenbond. Verstoorde zitting Staten Generaal actie Groenendaal. Ondertekent Opruiïngs-Manifest 1921. Lijst links-extremistische personen (1939).
----
Timmer was in het gezin het derde kind, maar het eerste dat ouder werd dan één jaar. Er volgden nog drie kinderen die de volwassen leeftijd bereikten en een meisje dat twee dagen na de geboorte overleed. Een maand daarna overleed ook de moeder. Timmers vader was sergeant, vanaf 1883 sergeant-majoor der infanterie en vanaf 1892 gouvernementsambtenaar op Curaçao. Ook haar moeder kwam uit een geslacht van mannen met een militaire functie en de rang van sergeant. Beide ouders waren van protestantse komaf. Timmer, die in februari 1893 tijdelijk als hulponderwijzeres werd aangesteld op de Openbare Meisjesschool van Curaçao, kwam in juni 1894 met haar vader, broer en twee zussen naar Nederland. In Apeldoorn werd haar vader geregistreerd als ‘Ambtenaar W.I. [West-Indië] met verlof’. Het gezin bleef echter in Nederland. In 1896 verhuisde het naar Amsterdam, waar het minder dan een jaar verbleef. Daarna vertrok het eerst naar het dorpje Ooij bij Nijmegen en vervolgens in november 1897 naar Den Haag. Timmer, die graag las, was niet alleen onder de indruk van De wapens neder! (1889) van de pacifiste Bertha von Suttner, maar meer nog van de feministische roman Hilda van Suylenburg (1897) van Cécile de Jong van Beek en Donk, die zij een bezoek bracht. Begin 1898 trad ze in het huwelijk met François Colson, een ‘schoenlappertje die het tweede gezicht had’, zoals ze later schreef. Vanaf 1904 woonde het echtpaar in Ginneken, waar hij in de wijde omtrek bekend stond als ‘de wonderdokter van Ginneken’. Hij was magnetiseur van beroep en paste alternatieve geneeswijzen toe op zijn patiënten, die van heinde en verre kwamen om door hem behandeld te worden. Hij hulde zich in een lange purperen pij, had een grote baard en imponeerde zo de goedgelovige patiënten. Colson bouwde in het Ulvenhoutsebos een houten keet, het Boschhuis genaamd, maar door het grote succes bezat hij al snel een fraaie villa en een rij huizen. Met zijn vrouw reed hij met de auto, toen nog uitzonderlijk, door Brabant. In een ingezonden brief in De Vrouw van 2 maart 1902, het pedagogische blad onder redactie van Nellie van Kol en later Ida Heijermans, sprak Timmer zich als onderwijzeres en moeder uit tegen het bestraffend slaan van kinderen. Het was de eerste uiting van haar belangstelling voor de rol van de moeder in de opvoeding, waarover ze als journaliste de rest van haar leven zou schrijven. Het huwelijk hield geen stand en in 1907 scheidden zij. Colson hertrouwde spoedig en in 1909 hertrouwde Timmer in Den Haag met Hendrik Koomans, een handelsagent die ook in Ginneken woonde. In de bijna tien jaar dat Timmer en Koomans getrouwd waren verhuisde het echtpaar als gevolg van zijn beroep veelvuldig. Koomans was christensocialist en stond in 1913 voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij kandidaat voor de Tweede Kamer.
Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 ontstond in Nederland een vredesbeweging die zich tegen volledige mobilisatie verzette. Timmer zette zich in voor de gewetensbezwaarden en werd actief in het landelijk Comité voor Consciëntievrijheid. In 1915 werd de Haagse Vereniging Dienstweigering opgericht, die een fonds opzette ter ondersteuning van de dienstweigeraars. Timmer werd secretaresse van de vereniging, die door de overheid echter tot verboden vereniging werd verklaard. Het bestuur werd begin 1916 vervolgd, ook wegens het tekenen van het dienstweigeringsmanifest uit september 1915. Timmer en haar medebestuursleden werden veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Timmer verklaarde voor de rechters dat zij als moeder het dienstweigeraarsmanifest had getekend: ‘Ik kan mijn jongens niet afstaan aan het leger, dat hen zal opleiden tot moordenaars van hunne broeders’. In hoger beroep werd het vonnis voor Timmer 60 gulden boete of acht dagen hechtenis. Toen Timmer de gevangenisstraf afkocht, kwam haar dat op kritiek uit sociaaldemocratische hoek te staan. Timmer, die lid was geworden van de Bond van Christen-Socialisten (BvCS), werd hiervan de secretaresse. In april 1916 verscheen een oproep tegen de oorlog, die ondertekend was door het echtpaar Koomans, Bart de Ligt en andere vooraanstaande christensocialisten, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en David Wijnkoop en andere leden van de Sociaal-Democratische Partij (SDP). Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS), de SDP, de BvCS en enkele anarchistische verenigingen vormden in november 1917 het Revolutionair-Socialistisch Comité tegen den Oorlog en zijn Gevolgen. Timmer was hiervan op persoonlijke titel secretaresse tot de zomer van 1918. In 1917 trad zij met de BvCS-leden Clara Wichmann en De Ligt toe tot de Internationale Anti-Militaristische Vereniging (IAMV). Ze was in hetzelfde jaar mede-initiatiefneemster van de Revolutionair-Socialistische Vrouwenbond (RSV). Deze federatie van socialistische vrouwenverenigingen baseerde zich op de uitkomsten van de internationale socialistische conferentie in Zimmerwald in 1915 en streed tegen imperialisme en militarisme. Timmer werd secretaresse van de RSV en schreef in het blad De Voorbode. Hierin richtte ze zich op de positie van vrouwen en de opvoeding van kinderen in antimilitaristische zin. De RSV beschikte over een permanent fonds dat kinderen van stakers en uitgesloten arbeiders ondersteunde. Timmer zette zich in voor een betere levensmiddelenvoorziening en deed mee aan de verspreiding van de Soldaten-Tribune. Op voorstel van Timmer sloot de RSV zich aan bij het Revolutionair-Socialistisch Comité. In 1918 stond zij op de kieslijst van de BvCS, die deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen. Samen met Henriette Roland Holst herdacht ze in november van dat jaar voor de RSV het eenjarig bestaan van de Russische Revolutie. Toen de vrouwen de straat optrokken voor een demonstratie, sloeg de politie deze hardhandig uiteen.
Na haar scheiding van Koomans in 1919 werd Timmer vrij snel de partner van de revolutionaire socialist Harm Kolthek, al trouwden zij pas in april 1922. Kolthek was tot 1913 secretaris van het NAS geweest. Tegen het einde van de oorlog trad hij op als lijsttrekker van de Socialistische Partij (SP). Al in 1920 werd Timmer in de kranten als mevrouw Kolthek-Timmer aangeduid. Zij was nog altijd politiek actief en hield in 1920 een rede tegen oorlog en militarisme op de landdag van de IAMV, waar ze zich uitsprak tegen de Anti-revolutiewet. Een verslag van een optreden van haar in De Groene Amsterdammer geeft een beeld hoe zij sprak. Zij ‘gaf de vergadering een beeld van de zorg en de ellende, die toen reeds de minst bevoorrechten teisterde ... Geen oogenblik overschreed ze de perken van het parlementair debat; met enkele beheerschte gebaren onderstreepte ze haar zinnen ... Zet mevrouw Koomans-Timmer … voor een volle zaal van ook maar ten deele misdeelden en zij zal ze opzwiepen tot niets-meer-ontziende-daden. Onbarmhartig en volkomen terecht slingerde ze haar beschuldigingen de zaal in’. Voor kinderen van revolutionaire ouders organiseerde ze een alternatieve Koninginnedag. Timmer noemde zich in deze tijd libertair-socialist en verzette zich tegen de aansluiting van de BvCS bij de Derde of Communistische Internationale, maar door de onderlinge strijd ging de BvCS begin 1921 ten onder. Ook viel de RSV uiteen door communistische oppositie, waartegen Timmer zich in De Voorbode heftig verzette. Ze richtte hierop de Onafhankelijke Revolutionair Socialistische Vrouwenbond (ORSV) op en voerde de redactie van het blad De Socialistische Vrouw. Ze ging zich nu inzetten voor de SP. Kolthek schreef in Recht voor Allen dat het Timmer vooral ging om het libertaire socialisme te verdedigen, omdat zij toen ook actief was binnen de anarchistische beweging. Ze was voorzitter van de Haagse IAMV-afdeling geworden en deed samen met medebestuurslid en anarchist Anton Constandse mee aan de actie voor vrijlating van de dienstweigeraar Herman Groenendaal. Beiden bezochten Groenendaal in de gevangenis. Toen De Ligt in deze zaak wegens opruiing werd gearresteerd, werden Timmer, Wichmann en Lodewijk van Mierop in juli 1921 als getuige à decharge opgeroepen. Namens de ORSV stuurde Timmer een telegram naar de koningin, waarin die verantwoordelijk werd gehouden voor de slechte behandeling van Groenendaal. Ze bedacht het plan om tijdens het voorlezen van de troonrede in september 1921 in de Staten Generaal de rede van de koningin te verstoren met de kreet ‘Herman Groenendaal moet vrij’. Timmer kon als gast van haar man, die immers Kamerlid was, dit makkelijk doen. Zij en enkele andere vrouwen werden gearresteerd. Na een proces-verbaal werden zij weer op vrije voeten gesteld. Timmer werd uiteindelijk niet berecht, de andere vrouwen wel. Een viertal anarchisten had bovendien een bom laten ontploffen voor het huis van een lid van de krijgsraad die Groenendaal berechtte. Arrestaties volgden. Op het IAMV-congres vroeg Timmer, die weet had gehad van de aanslag maar zelf geweld verwierp, tevergeefs om een sympathieverklaring voor het viertal. Timmer nam in 1921 deel aan de oprichting van het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau tegen Oorlog en Reactie. Het was een poging het antimilitarisme internationaal te verenigen. In 1922 was ze betrokken bij de oprichting van het Cantinefonds, dat aan gevangen dienstweigeraars geld verstrekte om iets in de kantine te kunnen kopen.
Timmer stond in deze jaren op de SP-kieslijst voor de Tweede Kamer. Toen Kolthek na de verkiezingen van 1922 zijn zetel verloor, verdween hij verbitterd uit de politiek. Ook Timmer verdween van het politieke toneel. Ze sprak eind 1923 nog wel voor de Federatieve Bond van Werker(sters) in de Kleeding-industrie. Ze verhuisde met Kolthek naar Groningen, waar zij in 1924 voor het Nieuwsblad van het Noorden ging schrijven. Onder het pseudoniem Risoti schreef zij artikelen over ouderschap, opvoeding en de rol van vrouwen. In 1926 eindigde haar huwelijk met Kolthek nadat zij in april 1925 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding had ingediend. Zij droeg als redenen aan dat hij haar met andere vrouwen bedroog, haar met een revolver bedreigde, haar uitschold en als een parasiet op haar kosten leefde (zelf weigerde hij werk te zoeken omdat hij het kapitalisme niet wilde dienen). Ook had hij haar niet verzorgd toen ze ernstig ziek was. Toen zij de aanvraag voor de echtscheiding indiende, leefde ze al gescheiden van Kolthek. Op het adres dat ze bij de rechtbank opgaf (Groene Gerritsweg 4 te Laren) was de socialistische, door Piet van Praag opgerichte jeugdherberg De Toorts gevestigd. Waarschijnlijk kon Timmer hier via haar netwerk binnen de beweging terecht. De rechtbank bepaalde dat Kolthek haar na haar vertrek niet meer mocht bezoeken.
Vanaf 1927 schreef Timmer behalve voor het Nieuwsblad van het Noorden ook voor de Haagsche Courant. Voor de laatste krant verzorgde ze een interviewrubriek met bekende Nederlanders. In 1933 verhuisde zij naar Amsterdam, waar zij een kindertehuis oprichtte dat bekend kwam te staan als Kindertehuis Colson (vanaf 1935 in de Johannes Verhulststraat). Zij gaf zich uit als de weduwe van Colson, mogelijk omdat haar kinderen deze naam droegen. Ook sommige van haar stukken voor de Haagsche Courant ondertekende zij met Chr. Colson of Chr. Colson-Timmer en de lezingen, die ze in de jaren dertig veelvuldig gaf, hield ze onder de naam Colson-Timmer. De meeste van haar rubrieken in het Nieuwsblad van het Noorden betroffen kunstenaars en huishoudelijke en sociale kwesties. Zij zette zich nu in voor de opvoeding en opvang voor zwakke en misdeelde kinderen en vrouwen. Maar zij toonde ook nog belangstelling voor de wereldvrede. In november 1928 schreef ze in haar rubriek in het Nieuwsblad van het Noorden een stuk over de wapenstilstand, waarin haar verzet uit haar antimilitaristische periode doorklonk: ‘Nu soldaatje spelen – straks is het bittere ernst’. Timmer besprak de werkzaamheden van de Volkenbond op positieve wijze. In 1931 herdacht ze de wapenstilstand en in 1932 sprak ze voor de IAMV-afdeling Nederhorst den Berg. De Spaanse burgeroorlog liet haar niet onberoerd en ze sprak zich fel uit tegen de onverschilligheid hierover in Nederland. Daarnaast schreef ze veel over belevenissen in haar kindertehuis. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 toonde zij zich als Risoti minder radicaal dan in 1914. Ze hoopte dat Nederland neutraal zou blijven. Tijdens de oorlog gaf Timmer lezingen over ‘Mijn kinderen en ik’, dat wil zeggen over haar pleegkinderen. Met haar zoon Joop verborg zij joodse kinderen in het tehuis, waar de Duitsers enkele malen een inval deden, echter zonder deze te vinden. Kindertehuis Colson verhuisde in 1946 naar Kasteel Groeneveld in Baarn. In haar columns in het Nieuwsblad van het Noorden beschreef ze de verhuizing en het verdere reilen en zeilen. Het tehuis bestond tot haar overlijden in 1952. Het Nieuwsblad van het Noorden omschreef haar als een vrouw met een groot hart, die opkwam voor iedereen die het moeilijk had. Zij werd begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Haar kinderen zetten het tehuis niet voort, maar zoon Joop liet er kunstenaars als Cees Nooteboom, Simon Vinkenoog en Karel Appel wonen en werken.
Publicaties:
Opruiende boosdoeners? Het dienstweigeringsmanifest verdedigd door Chr. Koomans-Timmer, C. Bommeljé en J. Middelraad (Rotterdam 1916).
Literatuur:
J. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland (Rotterdam 1923); D.M Scholten, Revolutionairen, vrouwen en revolutionaire vrouwen in de periode van 1909-1920 (Amsterdam 1976, kandidaatsscriptie nieuwste geschiedenis Universiteit van Amsterdam); J.E. Burger, Linkse frontvorming. Samenwerking van revolutionaire socialisten 1914-1918 (Amsterdam 1983); G. Heijmans en A. Koster, De IAMV van 1904 tot 1924. De geschiedenis van de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (Zwolle 1984); H. Noordegraaf, Niet met de wapenen der barbaren. Het christen-socialisme van Bart de Ligt (Baarn 1994); R. Blom en Th. Stelling, Niet voor God en niet voor het Vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van ’14-’18 (Soesterberg 2004); R. Blom, De oude socialistische partij van Harm Kolthek. Ontstaan, opkomst en ondergang van een ‘libertair-socialistische’ partij (1918-1928) (Delft 2007); I. Cornelissen, Wie was Hans Boslowits? Gerard Reves debuut ontrafeld (Amsterdam 2014); M. Dwarswaard, ‘Ik ben goddank revolutionair genoeg’. Vrouwen en revolutionaire arbeidersbeweging in Nederland tussen 1910 en 1930 aan de hand van het leven van Christina Timmer (1875-1952) (Leiden 2016, bachelorscriptie eigentijdse vaderlandse geschiedenis).
Auteur: Marieke Dwarswaard
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA online (2018)

Gezin 1

Huwelijkspartner: Hendrik Andreas Koomans geb. 27 Nov 1874
Huwelijk: 14 OKT 1909 Den Haag
Scheiding: 23 Jan 1919 Den Haag

Gezin 2

Huwelijkspartner: François Joseph Marie Colson geb. 1 MEI 1878 overl. 7 Feb 1911
Huwelijk: 2 Feb 1898 Den Haag
Scheiding: 19 MRT 1907 Breda
Kinderen:
  François Joseph Colson Female geb. 1 Jan 1899

Gezin 3

Huwelijkspartner: Harm Kolthek geb. 10 Apr 1872 overl. 19 Jan 1946
Huwelijk: 7 Apr 1922 Amsterdam
Scheiding: 15 Jan 1926 Amsterdam