Marinus Cornelis Piepers

Geslacht: Man
Vader: Pieter Elisa Piepers
Moeder: Louisa Cornelia Krantz
Geboren: 16 Nov 1835 Amersfoort
Overleden: 6 OKT 1919 Den Haag
Aantekeningen: Piepers bezocht de middelbare school te Arnhem, studeerde vervolgens rechten te Leiden en promoveerde aldaar 9 december 1859 op stellingen. In 1862 vertrok hij, mede geïnspireerd door de mogelijkheden tot beoefening van zijn hobby - het bestuderen van insekten - naar Nederlands-Oost-Indië, alwaar hij aanvankelijk opgeleid werd voor het Binnenlands Bestuur. Al spoedig, in 1864, verlegde hij zijn werkzaamheden naar de rechtspleging, waarin hij, met onderbrekingen in 1874 en 1888 in verband met ziekteverloven, tot 1894 werkzaam was. Piepers begint als griffier, dient vervolgens het openbaar ministerie en vervult daarna verschillende rechterlijke functies, voornamelijk als voorzitter van landraden. Hij keert in 1879 terug naar het O.M. en wordt al snel, in hetzelfde jaar, benoemd tot advocaat-generaal bij het hooggerechtshof van Nederlands-Indië. In 1882 wordt hij raadsheer in dat zelfde hof en in 1890 vice-president. Hoewel zijn aandacht, zowel tijdens zijn praktisch werk als in zijn wetenschappelijke publikaties, vooral op het strafrecht gericht was, bewoog hij zich op vele andere terreinen van wetenschap. Zo verschenen behalve over civiel- en volkenrechtelijke problemen eveneens publikaties over internationale politiek, anthropologie en natuurlijke historie en lepidopterologie (vlinderkunde). Van zijn bemoeienissen op laatstgenoemd terrein legt de Collectie Piepers-Snellen in het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden getuigenis af. Zijn strafrechtelijke geschriften kenmerken zich aanvankelijk door zijn onophoudelijke afwijzing van het vele onrecht in de rechtsbedeling in Nederlands-Oost-Indië, later door zijn grote belangstelling voor de betekenis van de psychologie en psychiatrie voor het strafrecht. Enkele van zijn inzichten op dit terrein zijn pas later gemeengoed geworden en thans nog steeds niet verouderd. Het belangrijkste gedeelte van zijn wetenschappelijk werk kwam tot stand in de jaren na 1894, het jaar waarin hij de rechterlijke macht verliet. De onverbloemde wijze waarop hij de mistoestanden hekelde en zijn inzicht boven dat van zijn opponenten stelde, noodzaakten hem soms zijn geschriften zelf in brochurevorm uit te geven, omdat redacties van periodieken zijn werk weigerden op te nemen.
P: De rechtszekerheid van den inlander in Ned.-Indië op het gebied van het Strafrecht (Amsterdam, 1900); Naar Vrede? (Amsterdam, 1901); Etudes sur la réforme du droit (Parijs, 1905. 2 dln.); Over samenwerking van juristen en psychiaters ('s-Gravenhage, 1907); Te zamen met anderen: The Rhopalocera of Java ('s-Gravenhage, 1909-1918. 4 dln.); Over onze strafrechtspleging ('s-Gravenhage, 1910); De bemoeienis van den psychiater in strafzaken ('s-Gravenhage, 1911); Nederlandsche anthropologie ('s-Gravenhage, 1913).
L: Tijdschrift voor Entomologie 63 (1920) LII; Encyclopaedie van Nederlandsch-Indie (2e dr. 's-Gravenhage, 1927) V, 51-52; H.A. Idema, 'Leven en werken van mr. M.C. Piepers' in Bijdragen tot de Taal- Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indie 100 (1941) 195-207; Flora Malesiana (Djakarta, 1950) I, 407.
I: Bijdragen tot de Taal- Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indie 100 (1941) afbeelding tegenover pagina 178.
A.M.M. Orie
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013