Alide Grutterink

Geslacht: Vrouw
Vader: Johannes Gerhardus Grutterink
Moeder: Rienje Dijkhuis
Geboren: 9 Jan 1869 Groningen
Overleden: 1927
Religie: Ev. Luthers
Beroep: hoofdapothekeres
Aantekeningen: Gewina 20 (1997) 286-296
VROUWEN IN DE FARMACIE: ALIDE GRUTTERINK (1869-1927)
ANNETTE I. BIERMAN*
Voor vrouwen kwam er pas in 1865 de mogelijklieid voor een farmaceutische loopbaan. Op 1 juni van dat jaar werden de vier geneeskundige wetten van Thorbecke aangenomen. Deze wetgeving bracht, zoals bekend, een definitieve scheiding tussen het geneeskundig en het farmaceutisch beroep. Tot 1865 behoorden de apothekers tot de zogenaamde 'tweede medische stand', de groep geneeskundige beroepsbeoefenaren voor wie geen universitaire opleiding noodzakelijk was. In de nieuwe wetgeving was geen sprake meer van een tweede medische stand. Kwalificaties en bevoegdheden van arts en apotheker konden uitsluitend langs universitaire weg worden verkregen, een voor de farmaceuten volstrekt nieuwe route. Maar daar de regering Thorbecke de procedure gekozen had om eerst de geneeskundige wetgeving te vernieuwen en pas daarna de Wet op het hoger onderwijs, was een overgangsregeling noodzakelijk die tot de invoering van de zogenoemde 'Artsenwet' in 1878 van kracht bleef.' In afwachting van de nieuwe wet op het hoger onderwijs bleef de niet-universitaire route naar het apothekersdiploma nog bestaan. In de wet, regelende de voorwaarden tot het verkrijgen der bevoegdheid, waren twee nieuwe farmaceutische beroepen gecreëerd: de leerling-apotheker en de hulp-apotheker. De leerling-apotheker is te vergelijken met de huidige apothekers-assistent(e). Deze bevoegdheid kon verkregen worden na het afleggen van een examen in 'de beginselen der Nederlandsche en Latijnsche talen en der rekenkunde, en het bewijs dat de kandidaat de kennis en geschiktheid bezit, noodig tot het gereedmaken van recepten.'- Het eerste examen voor leerling-apotheker werd afgenomen in 1866, en in 1867 bepaalde de minister dat ook vrouwen tot dit examen konden worden toegelaten.' Op 6 juli 1868 legde de eerste vrouwelijke kandidaat met succes het leerling-apothekersexamen af."* Er zouden er velen volgen. Aan de hulp-apotheker werden veel zwaardere theoretische eisen gesteld, te vergelijken met een kandidaatsexamen in de natuurkundige wetenschappen. Door de hulp-apotheker kon, na een stage van twee jaar, het theoretisch en praktisch apothekersexamen afgelegd worden. En ook hier deden vrouwen hun intrede. Op 25 juni 1881 legde Charlotte Jacobs in Amsterdam met goed gevolg het praktisch apothekersexamen af. Zij was een van de laatsten die de niet-universitaire route had gevolgd. De gevestigde beroepsgroep reageerde wat zuinig. De hoofdredacteur van het Pharmaceutisch Weekblad, R.J. Opwijrda, schreef:
Aan vrouwelijk hulppersoneel in de apotheek, vrouwelijke leerlingapothekers en vrouwelijke apothekersbedienden zijn wij reeds jaren gewoon, maar dat een vrouw als verantwoordelijk persoon aan het hoofd eener apotheek zal staan, is geheel nieuw ... Veel navolging zal zeker het voorbeeld niet vinden. Er behoort moed en geestkracht toe van haar, die slaagde, om op pharmaceutisch gebied, even als hare zuster [Aletta Jacobs, AlB] op medisch gebied, de studiën ten einde toe door te zetten. De tijd zal moeten leeren, of de plaats eener vrouw aan het hoofd eener voor het groote publiek geopende apotheek is, hetgeen nog iets anders beteekent dan in een kring, dien men beperken kan, als arts op te treden. De zaak is te nieuw, om daarop te kunnen vooruit loopen.'
Het zou ook nog geruime tijd duren voor de vrouwelijke apotheker haar stempel ging drukken op de Nederlandse apothekerswereld. Charlotte Jacobs is bijna tien jaar lang de enige vrouw onder de Nederlandse apothekers gebleven, en zij is maar kort in Nederland werkzaam geweest. In maart 1884 vertrok zij naar Nederlands Oost-Indië. Daar heeft ze tot 1912, eerst als provisor, later als gevestigd apotheker, in Batavia haar beroep uitgeoefend.'' Pas in 1890 waren er weer twee vrouwelijke kandidaten, die met goed gevolg het praktisch apothekersexamen aflegden. Een van hen was Alide Grutterink (1869-1927). Zij is de hoofdpersoon in dit artikel, waarin tevens het eerste cijfermateriaal wordt gegeven over de vrouwelijke apotheker in Nederland in de periode 1879-1914.
1879-1914: de cijfers
Van de afgestudeerde apothekers in de periode 1879-1914 bestaat een register.' Hierin zijn de gegevens over jaar en plaats van afstuderen vermeld, later aangevuld met diverse bijzonderheden over eventuele promotie, werkkring, en andere functies op maatschappelijk terrein. Voor wat de vrouwelijke apothekers betreft is bovendien aangegeven of zij gehuwd zijn en zo ja, of hun echtgenoot apotheker was! Dit materiaal geeft een beeld van de aantallen vrouwelijke apothekers en van het percentage vrouwen dat haar beroep als apotheker daadwerkelijk heeft uitgeoefend (zie figuren 1 en 2). De afgestudeerden vonden een baan als provisor, of werden apotheker in een ziekenhuis, krankzinnigengesticht of een gemeente-apotheek. Een flink percentage waagde de grote stap en begon een eigen apotheek. Een overzicht geeft figuur 3. De betrouwbaarheid van de gegevens uit het register zal niet honderd procent zijn, maar de conclusie lijkt gerechtvaardigd dat het overgrote deel van de vrouwelijke apothekers in deze periode haar diploma niet ongebruikt in de kast heeft laten liggen.
Alide Grutterink
Alide Grutterink werd op 9 januari 1869 te Groningen geboren. Haar vader was opzichter bij Rijkswaterstaat. In 1874 verhuisde het gezin naar Apeldoorn. In 1879 werd daar nog een zoon geboren, Johan Adolf (1879-1949). Deze broer van Alide studeerde later in Delft en was leerling en opvolger van professor H. Behrens, die grote invloed heeft gehad op het werk van Alide. Over Alide's vooropleiding zijn mij geen bijzonderheden bekend, zij heeft naar alle waarschijnlijkheid een H.B.S.-diploma behaald, en van 1888 tot 1891 volgde zij onderwijs in de farmacie aan de universiteit van Utrecht.
Studietijd
Utrecht was in die tijd niet de slechtste plaats om farmacie te studeren. De Utrechtse hoogleraar H. Wefers Bettink (1839-1921) was een uitmuntend docent met veel belangstelling voor zijn leerlingen. In de eerste decennia van de universitaire apothekersopleiding zag men voor de farmaceuten niet uitsluitend een taak in de artsenijbereidkunde. Apothekers konden ook een belangrijke rol vervullen bij het onderzoek van voedingsmiddelen, drinkwater, in het klinisch-chemisch onderzoek en in de gerechtelijke scheikunde." Wefers Bettink was ervan overtuigd dat hier een belangrijk werkterrein voor farmaceuten lag en hij heeft de belangstelling voor de analytische chemie sterk gestimuleerd. AI in zijn oratie sprak hij de hoop uit dat de apotheker in de toekomst
niet enkel zijn zal de bereider van geneesmiddelen, maar ook de onderzoeker van pathologische produkten, ook de praktisch hygiënist, ook de deskundige op het gebied van levensmiddelenonderzoek, ook deskundig op het gebied van vergiften, ook de gerechtelijk scheikundige.'
De farmacie te Utrecht had in 1884 de beschikking gekregen over een nieuw laboratorium aan de Rijnkade, dat in de jaren 1888-1891 bevolkt werd door circa veertig studenten. Wefers Bettink was niet alleen hoogleraar, zijn studenten zagen in hem een vaderlijke vriend, bij wie men ook met persoonlijke problemen altijd terecht kon. En ... wie ziek was, zag de professor aan z'n bed komen!'" Eind 1890 was Grutterinks studie voltooid: van 24 november tot 8 december legde zij het praktische deel van het apothekersexamen af. Dat examen bestond uit vijf onderdelen: 1. Het bereiden van 4 preparaten; 2. Het uitvoeren van 4 analyses, 2 kwalitatief en 2 kwantitatief; 3. Twee toxicologische analyses; 4. Het gereedmaken van 6 recepten; 5. De identificatie van geneeskrachtige planten (simplicia), zowel vers als gedroogd, waarbij ook microscopische preparaten van plantendelen dienden te worden beschreven en herkend en een simpliciamengsel moest worden geanalyseerd en eventuele verwisselingen of vervalsingen herkend. In haar verslag toonde de commissie zich tevreden over de analytische prestaties van de kandidaten, maar over de recepteerkunde was men minder te spreken." Mogelijk het resultaat van de sterke nadruk die tijdens de opleiding op de analytische chemie was gelegd! Er hadden zich twintig kandidaten gemeld, en onder de twaalf geslaagden was Alide Grutterink. Op 8 december 1890 werd haar als derde vrouw het apothekersdiploma uitgereikt. Nu was de tijd gekomen om een baan te zoeken.
Ziekenhuisapotheker
Na een kort dienstverband bij de Rotterdamse apotheker C.W.L. Stutterheim solliciteerde Alide Grutterink in april 1892 op de vacature voor apotheker van het Coolsingelziekenhuis. Zij was de enige sollicitante. Het Coolsingelziekenhuis had in de jaren daarvoor te lijden gehad onder een frequente wisseling van overigens zeer bekwame apothekers.'^ Het lage salaris èn de eis om inwonend en ongetrouwd te zijn waren hier ongetwijfeld debet aan. Een ongehuwde vrouw had dus zeker het voordeel dat van haar een langer verblijf als apotheker kon worden verwacht, maar helemaal gerust waren de bestuursleden er niet op. Grutterink bracht uitstekende getuigschriften mee, en men was overtuigd van de kwaliteiten van de sollicitante. Maar de belangrijkste vraag 'zou een vrouw genoeg autoriteit over het personeel der apotheek hebben' kon alleen beantwoord worden na een ruime proefperiode.'-' Men besloot, mogelijk bij gebrek aan andere kandidaten, de proef te nemen: in mei 1892 werd Alide Grutterink benoemd tot apotheker van het Coolsingelziekenhuis voor een periode van één jaar. Haar salaris werd vastgesteld op ƒ 900, ƒ 100 minder dan haar (mannelijke) voorganger had verdiend.
Grutterink was 23 jaar oud toen zij haar werkzaamheden in het ziekenhuis begon. De aanvankelijke scepsis heeft niet lang geduurd, in 1893 volgde een aanstelling voor drie jaar met een traktement van ƒ 1000, in 1896 werd Grutterink voor vier jaar aangesteld (ƒ 1200) en op 14 november 1900 volgde een aanstelling voor onbepaalde tijd. Haar carrière als ziekenhuisapotheker was een schoolvoorbeeld van datgene dat Wefers Bettink in zijn oratie voor ogen had gestaan: de apotheker niet alleen voor de geneesmiddelbereiding, maar ook als klinisch-chemicus en gerechtelijk scheikundige. De contacten met de specialisten in het Coolsingelziekenhuis waren voortreffelijk. A.A. Hijmans van den Bergh (1869-1943), die van 1899 tot 1911 als geneesheer aan het ziekenhuis verbonden was, heeft intensief met haar samengewerkt. Hijmans van den Bergh, later hoogleraar inwendige geneeskunde te Groningen en Utrecht, werd bekend vanwege zijn onderzoek aan galkleurstoffen, porfyrinen en lipochromen. Hij heeft zich later weleens beklaagd over het tijdverlies dat het laboratoriumwerk, dat aanvankelijk door de medicus zelf moest worden opgeknapt, met zich meebracht.''' De komst van Alide Grutterink, die hij typeerde als 'de kleine alwetende juffrouw', bracht een aanmerkelijke verbetering:
Voor allen die in het ziekenhuis werkten en voor tallooze geneesheeren daarbuiten, was zij de vraagbaak, tot wie men zich vol vertrouwen richtte, wetende te allen tijde met welwillendheid te worden ontvangen en een antwoord te zullen krijgen, waarop men met algeheele zekerheid bouwen kon. Zij, de chemica, had zich in de geneeskundige wetenschap zoo weten in te werken, dat zij volkoomen de beteekenis begreep, van hetgeen de medicus noodig had; toch liet zij zich in haar antwoorden nooit verleiden een gebied te betreden dat niet het hare was.''
De wortels van het klinisch-diagnostisch onderzoek lagen in het Coolsingelziekenhuis in de ziekenhuisapotheek, en de Rotterdamse ziekenhuisapothekers hebben vele bijdragen geleverd aan de klinisch-chemische diagnostiek."' Alide Grutterink heeft deze traditie voortgezet, en er ook enige publicaties aan gewijd, onder andere over de betrouwbaarheid van de eivsntbepaling volgens Esbach (zie bijlage). Bij haar afscheid vertelde Grutterink dat zij
met hart en ziel, liever nog met hart en hoofd in het ziekenhuis had gewerkt en dat zij er altijd een eer in had gesteld in het laboratorium niet alleen te doen wat haar werd opgedragen, maar veel van de noodzakelijke arbeid die de doktoren behoefden, reeds bij voorbaat te hebben verricht.''
Maar het leven speelde zich niet uitsluitend binnen de muren van het Coolsingelziekenhuis af. In 1902 werd Grutterink gerechtelijk deskundige van de Rotterdamse rechtbank. En ook op de publieke tribune wees men haar met respect aan als 'de juffrouw die alles te weten komt.
De microchemie
Voor de toepassing van de microscoop bij het scheikundig onderzoek werd al gepleit door Anthoni van Leeuwenhoek. Aan het einde van de negentiende eeuw werd op dit terrein baanbrekend werk verricht door Th.H. Behrens (1842-1905). Behrens werd in 1875 benoemd tot hoogleraar in de mineralogie, aardkunde en mijnontginning aan de Polytechnische School te Delft. De mineralogen maakten graag gebruik van microanalyse, met een microscoop en een klein kistje waarin de reagentia pasten had men immers bij veldwerk de beschikking over een handzaam en toch compleet laboratorium. Behrens heeft de toepassing van de microchemie uitgebreid tot de organische analyse en de analyse van metalen. Hij ontwierp een analysegang, waarmee men met specifieke kristalprecipitaties talloze organische stoffen en metalen kon aantonen. In 1898 werd Behrens ontheven van de opleiding van mijningenieurs en er werd een nieuwe leerstoel in de microchemie voor hem ingesteld. Alide Grutterink heeft Behrens mogelijk ontmoet via haar broer Jan Adolf, die tot 1902 in Delft mijnbouwkunde studeerde en in 1906 aldaar tot hoogleraar in de delfstof- en aardkunde werd benoemd. Alide was zeer onder de indruk van de nieuwe analysemethode, en zij zag vele mogelijkheden voor de toepassing van de microchemie in het farmaceutisch, klinisch-chemisch en toxicologisch onderzoek. Onder leiding van Behrens bekwaamde zij zich in de nieuwe techniek, en leraar en leerling werden bovendien zeer goede vrienden. In het 'In Memoriam', dat zij aan de gehefde leermeester wijdde, geeft Grutterink een voorbeeld van de mogelijkheden en moeilijkheden van de nieuwe methode:
Een scheikundige komt ook wel eens te staan voor gevallen waar hij wel veel materiaal heeft, maar er eigenlijk niets van kan afnemen. Stel hij krijgt te onderzoeken een antiek beeldje, dan gaat het toch niet aan daarvan een stuk af te slaan of af te vijlen, daarmee zou hij het geheel beschadigen. De mikrochemicus neemt nu eenvoudig een lapje en poetst daar mee het beeldje, daardoor wrijft hij een kleine hoeveelheid van het metaal in dat deel van de doek. Hij knipt nu dat stukje eruit, brengt het op een voorwerpglaasje en lost door behandeling met sterke zuren de metaaldeeltjes daaruit op; dit droppeltje wordt nu voorzichtig naar een anderen hoek van het glaasje overgebracht en daar op zijn bestanddeelen onderzocht. Dat werken met droppels vloeistof op glaasjes levert voor den geoefenden mikrochemicus geen bezwaar meer op, maar voor den beginner is het een kunststuk, die druppels ... van elkander gescheiden te houden, meestal loopt het uit op een 'zee', zoals Behrens dat noemde.
Grutterink heeft haar nieuwe vaardigheden ongetwijfeld toegepast in haar eigen laboratorium, maar zij heeft zich ook ingespannen deze nieuwe techniek aan anderen te leren. In zijn afscheidscollege sprak Wefers Bettink met waardering over 'Mejuffrouw A. Grutterink [die zich] de moeite getroostte in den winter van Rotterdam over te komen, om belangeloos een cursus te geven in de Mikrochemie.'-" Ook voor de leden van het Departement Rotterdam van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie verzorgde Grutterink een dergelijke cursus.-'
Promotie
Het ontstaan der dissertatie is een voorbeeld van de werkkracht en energie van deze vrouw. In die jaren bestond er nog geen Wet-Limburg; in Holland kon zij niet promoveren. De toen reeds 40 jarige ziet er niet tegenop haar studiën onder Tschirch in Bern te gaan hervatten, daar tal van examens af te leggen om aldus in staat te worden gesteld in 1910 haar proefschrift aan te bieden
aldus Hijmans van den Bergh in zijn 'In Memoriam'; vóór de invoering van de Wet Limburg in 1917 gaf immers alleen een gymnasiale vooropleiding toegang tot de academische examens en de promotie." Grutterink had inmiddels ook in het maatschappelijk leven haar plaats gevonden. In 1903 was zij een van de oprichters van de Nederlandsche Chemische Vereeniging, zij was lid van het Bataafsch Genootschap (sinds 1906) en van het Klinisch Genootschap, en vanaf 1904 werkte zij mee aan de uitgave van het Geneeskundig Jaarboekje. Ook was zij vanaf 1907 plaatsvervangend lid van de Commissie, belast met het afiiemen van het praktisch apothekersexamen. Haar promotie op 25 mei 1910 vormde het sluitstuk van haar wetenschappelijke vorming. Grutterink promoveerde op het proefschrift Beitrage zur mikrochemischen Analyse einiger Alkaloide mui Drogen, mit besonderer Berücksichtigung der Methoden von H. Behrens. Wie heden ten dage dit proefschrift inkijkt wordt getroffen door de heldere en exacte manier waarop de promovenda verslag doet van haar onderzoek, zonder zich te verliezen in 'wijdlopige' beschouwingen. Ook de promotiecommissie was kennelijk onder de indruk, want bij de promotie werd het predikaat magna cum lande toegekend. Het proefschrift was opgedragen aan de nagedachtenis van haar ouders, en zoals gebruikelijk in die tijd worden de universitaire leermeesters in het voorwoord niet vergeten. Wefers Bettink wordt bedankt 'so wohl für den von 1888-1891 von ihm genossenen Unterricht, als für die freundliche Aufmerksamkeit welche er mir sowohl wahrend meines Studiums als auch in meinem spiiteren Leben zeigte'. Het dankwoord aan Behrens kan tot Alide's spijt slechts postuum zijn, maar tot zijn weduwe, die geholpen heeft bij de Duitse vertaling, richt de promovenda eveneens een dankwoord: 'zum Schluss möchte ich nicht verfehlen Frau Prof. BehrensLitzmann zu danken für ihre Unterstützing beim Korrigieren'. Alide Grutterink is nu niet alleen de derde vrouw die in Nederland het apothekersdiploma heeft verworven, zij is ook de derde vrouw die in dit vakgebied de doctorstitel heeft behaald. Haar beide voorgangsters waren Estella Kleerekoper en Helena G.F. Zijnen Wartel die repectievelijk op 20 december 1900 en 11 december 1906 in Amsterdam waren gepromoveerd.
1910-1923
Na terugkeer in Nederland volgt in oktober 1910 de benoeming tot privaatdocent in de faculteit der Wis- en Natuurkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden om onderwijs te geven in de microchemie. In 1912 wordt Grutterink benoemd tot lid van het Natuur-, Genees- en Heelkundig Genootschap te Amsterdam en in 1916 volgt haar benoeming tot lid van de sectie van Natuur- en Geneeskundige Wetenschappen van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Ook bij de opleiding van het farmaceutisch hulppersoneel is zij betrokken, ze geeft les aan de Rotterdamse Opleidingscursus en vanaf 1909 maakt ze deel uit van de Commissie voor het Apothekersassistents-examen. Alide Grutterink heeft een hoogtepunt in haar carrière bereikt. Haar scherpe verstand heeft geen moeite met de vele werkzaamheden die de combinatie van wetenschap, onderwijs en dagelijkse routine van de ziekenhuisapotheek met zich mee brengt. Haar werklust blijft onverminderd groot, maar fysiek valt het haar steeds moeilijker al haar taken te volbrengen. In juni 1923 vraagt ze - om gezondheidsredenen - ontslag als ziekenhuisapotheker, hetgeen haar met ingang van 15 september eervol wordt verleend. De directeur van het Coolsingelziekenhuis, H. Burgerhout, heeft het initiatief genomen om haar een afscheidsbijeenkomst aan te bieden, en middels een circulaire worden de talloze genodigden gevraagd bij te dragen aan een afscheidsgeschenk. Op 14 september 1924 vindt onder grote belangstelling het afscheid plaats. De directie van het Coolsingelziekenhuis, vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, het gemeentebestuur, artsen, verpleegsters, apothekers-assistenten, collega's, vertegenwoordigers van Rotterdamse Genootschappen, familie en vrienden zijn gekomen om de scheidende apotheker de hand te schudden. Er zijn veel waarderende woorden en unaniem wordt de wens uitgesproken, dat Grutterinks gezondheid zal verbeteren zodat zij in de toekomst althans haar geliefde wetenschappelijk werk zal kunnen voortzetten.
Laatste jaren
Na haar afscheid van het Coolsingelziekenhuis maakt Alide haast met het afscheid van Rotterdam. Al op 18 oktober 1923 wordt zij uitgeschreven uit het Bevolkingsregister, met als nieuwe woonplaats 'Italië' en de vermelding 'gaat voor + 1,5 jaar op reis'. Latere berichten melden dat zij, na een langdurig verblijf in Zuid-Afrika, Afrika's oostkust heeft bereisd.-^ Na haar terugkeer vestigt zij zich met haar vriendin, H.W. Verwey, in Aerdenhout. In hun woning is een klein laboratorium voor microchemie ingericht.-'* Het is Ahde echter niet meer gegeven hier haar werk voort te zetten. Op 19 januari 1927 overlijdt ze, 58 jaar oud. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant verschijnt op 25 januari het hier al eerder aangehaalde 'In Memoriam', geschreven door Hijmans van den Bergh. Hij besluit zijn terugblik met de volgende woorden:
Zoo is dan met Dr. .Mide Grutterink een vrouw heengegaan van zeldzame eigenschappen die aan de stad harer inwoning, aan de Geneeskundigen van Rotterdam en daarbuiten en aan de Wetenschap heel grote diensten heeft bewezen. En, gelijk het, toen wij haar naar haar laatste rustplaats brachten, zoo treffend is gezegd: Bij hen die met haar in aanraking kwamen heeft zij veel vriendschap en liefde weten te wekken. En die liefde en die vriendschap, zij heeft ze teruggegeven met kwistige hand.
Beschouwing
Uit de gegevens die ons ter beschikking staan kan geconcludeerd worden dat Alide Grutterink haar beroep als ziekenhuisapotheker op voortreffelijke wijze heeft uitgeoefend.
Ze was heel duidelijk 'de juiste mens op de juiste plaats'. De nadruk die tijdens haar opleiding op de analytische chemie werd g