Mathilde Berdenis van Berlekom

Geslacht: Vrouw
Vader: Johan Pieter Berdenis van Berlekom
Moeder: Josina van den Broecke
Geboren: 14 MRT 1862 Middelburg
Overleden: 22 MRT 1952 Amsterdam
Aantekeningen: Berdenis van Berlekom bracht haar jeugd door in een 'deftige Middelburgse familie'. Haar vader was een vooraanstaand arts, die enige tijd lid van de gemeenteraad was. In het gezin, waar zij de tweede dochter van acht kinderen was, heerste een progressief-liberale sfeer, waarin veel gelezen en gepraat werd. Met haar oudere zuster Marie vond zij het van belang een serieuze beroepsopleiding te volgen. Zij bezocht de kweekschool in Middelburg, waar zij het enige meisje was. Daarna werkte zij korte tijd als hulp-onderwijzeres om vervolgens voor een middelbare akte Nederlands te gaan studeren. Toen zij zestien jaar oud was, ontmoette zij op een Multatuli-bijeenkomst Floor Wibaut. Omdat het in die tijd volstrekt ongebruikelijk was dat getrouwde vrouwen bleven werken, betekende het huwelijk voor haar het opgeven van een mogelijke baan in het onderwijs. Onder andere vanwege dit volgens haar weinig aanlokkelijke toekomstperspectief, drong zij aan op een proefverloving. Op 23-jarige leeftijd trouwde zij met hem. De opvoeding van de tijdens de eerste tien jaar van hun huwelijk geboren kinderen kwam grotendeels op haar schouders neer, gezien de vele buitenlandse reizen die haar echtgenoot in die periode als houthandelaar maakte.
De eerste bekende politieke activiteit van Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom was haar voorzitterschap van de Middelburgse afdeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Samen met onder anderen Henriette van der Mey, de eerste vrouwelijke journaliste in Nederland, richtte zij in 1895 de afdeling op. In deze jaren kende de afdeling ongeveer veertig leden, waaronder haar echtgenoot en enkele familieleden. In hun ruime huis organiseerde zij in deze tijd bovendien in 'de grote zaal met blauwe zijde' clubmiddagen voor meisjes, waarin gelezen en gediscussieerd werd. Twee jaar later, in 1897 sloot zij zich tegelijk met haar echtgenoot aan bij de SDAP. In 1899 beëindigde zij, zoals de meeste SDAP-leden, haar activiteiten voor de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Oorzaak was het conflict dat ontstond rond de vraag of de Vereeniging zou toetreden tot het door de SDAP geïnitieerde Comité voor Algemeen Kiesrecht. Het congres van de Vereeniging besloot dat aansluiting alleen dan kon plaatsvinden, wanneer de afgevaardigden wel het vrouwenkiesrecht, maar niet het algemeen kiesrecht hoefden te verdedigen. De Middelburgse afdeling was in ruime meerderheid tegen deze voorwaarde en verliet daarop de Vereeniging. In het feministische blad Evolutie beschreef Mathilde Wibaut uitgebreid haar visie op het conflict en zette zij uiteen dat er voor de socialisten 'geen middenweg' meer was nu de Vereeniging de mogelijkheid van het 'dameskiesrecht' zo nadrukkelijk openliet. In 1902 richtte zij samen met Van der Mey en haar vriendin Betsy Sannes-Sannes, de vereniging Samen Sterk op. Deze Organisatie van vrouwen streefde naar verbetering van haar politieke en economische situatie zowel door gezamenlijke strijd met de arbeidersklasse als door op te komen voor haar specifieke positie als vrouw. Volgens de statuten moesten minstens twee van de vijf bestuursleden arbeidersvrouw zijn. De vereniging organiseerde studieavonden en probeerde een vakorganisatie van dienstboden op te richten, waarvoor echter te weinig belangstelling onder de dienstmeisjes bestond. Wel lukte het in Middelburg een huishoudschool te stichten. In dezelfde tijd was zij bestuurslid van de jeugdbibliotheek, waarvan enige jaren als voorzitter. Aan deze activiteiten in Middelburg kwam een einde met haar verhuizing naar Amsterdam in 1904, opdat haar echtgenoot zich geheel aan de politiek kon wijden.
In Amsterdam richtte Mathilde Wibaut een vrouwenpropagandaclub op, samen met Carry (Pothuis-)Smit en Van der Mey, die eveneens naar Amsterdam verhuisd was. Zij kozen voor een organisatorische band met de SDAP. Leden van de Amsterdamse Sociaal-Democratische Vrouwenpropagandaclub moesten tevens lid zijn of worden van de partij. Van de Amsterdamse club was zij vanaf het ontstaan in 1905 tot 1931 voorzitter. In 1907 nam zij het initiatief tot een landelijke bijeenkomst met de andere vrouwen-clubs, die in een tiental plaatsen waren ontstaan. Na een jaar van samenwerking werd in 1908 de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (BSDVC) opgericht. Opnieuw nam zij de voorzittershamer ter hand. Bijna dertig jaar was zij - wel de 'meest feministische sociaal-democrate' genoemd - in deze functie de ziel van de sociaal-democratische vrouwenbeweging. In 1933 werd ter gelegenheid van haar vijfentwintigjarig voorzitterschap het Thiele Wibautfonds opgericht, dat tot vandaag vrouwen een tegemoetkoming in hoge reiskosten voor bijeenkomsten van de sociaal-democratische vrouwenorganisatie geeft. Tijdens haar voorzitterschap groeide de Bond van twaalf afdelingen met rond de zeshonderd leden en tweeduizend abonnees op De Proletarische Vrouw in 1908 tot 206 afdelingen met ruim 12.500 leden en meer dan 28.000 abonnees. Het percentage vrouwelijke leden van de SDAP nam in deze tijd toe van 10% tot 32,5%. In de eerste jaren van zijn bestaan probeerde de Bond zich een zelfstandige positie binnen de SDAP te verwerven. Het kostte de vrouwen van de Bond, die zich veelal door Mathilde Wibaut vertegenwoordigd zagen, veel moeite binnen de partij een meerderheid voor hun standpunten te winnen. Dit bleek zowel bij voorstellen om de organisatie te versterken als bij stellingnames inzake vrouwenarbeid en vrouwenkiesrecht. Vaak waren Suze Groeneweg en Mathilde Wibaut exponenten van twee verschillende stromingen binnen de Bond. De eerste beschouwde de vrouwenclubs uitsluitend als middel om vrouwen buiten de partij met speciale propaganda te bereiken. Mathilde Wibaut zag daarnaast nog een belangrijke taak voor de Bond in het werken aan verzelfstandiging en bevrijding van vrouwen, die door de vrouwen zelf bevochten moesten worden. De uiteindelijke positie van de Bond, waarbij deze ruimte kreeg om de vrouwenopvattingen binnen de partij kenbaar te maken, betekende een overwinning van de visie van de voorzitster.
Verscheidene brochures over voor de Bond belangrijke thema's verschenen van de hand van Mathilde Wibaut. Een onderwerp dat haar na aan het hart lag, was socialistische kinderopvoeding. Van 1909 tot 1940 redigeerde zij samen met Liede (Eisenloeffel-)Tilanus Ons Kinderblaadje bij De Proletarische Vrouw. Hieruit kwam hun boek Het gezellige huisgezin (Amsterdam 1927) voort. Ook in het partijblad Het Volk schreef Mathilde Wibaut regelmatig over dit onderwerp. In de eerste tien jaar van het bestaan van de Bond was vrouwenkiesrecht het meest actuele probleem. Binnen de SDAP moest gestreden worden voor een gezamenlijke actie voor het mannen- en vrouwenkiesrecht. In 1906 bezocht zij een congres van socialistische vrouwenorganisaties in Mannheim, waar het vrouwenkiesrecht besproken werd. Zij raakte daar samen met Marie Mensing, secretaris van de Amsterdamse club en later van de Bond, onder de indruk van de sterke Duitse vrouwenorganisatie onder leiding van Clara Zetkin. Het congres van de Tweede Internationale in Stuttgart in 1907 besloot als gevolg van een actie van de socialistische vrouwen onder leiding van Zetkin, dat de eis van het mannenkiesrecht altijd vergezeld diende te worden van die van het vrouwenkiesrecht. Aan de vooravond van het SDAP-congres in april 1908 schreef Mathilde Wibaut in De Nieuwe Tijd, dat de partij met het machtswoord 'geen feminisme' de kwestie steeds afgedaan had. Het congres besloot onder druk van vooral de uitspraak van de Internationale om in haar ontwerp-grondwetswijziging het vrouwenkiesrecht op te nemen. Desondanks moest de Bond in de jaren daarna blijven ijveren voor een centrale plaats voor het vrouwenkiesrecht. Dat de Bond uitgroeide tot een machtsfactor binnen de partij, bleek bij de kiesrechtpetitie van 1910-1911. Het partijbestuur aarzelde over de deelname van vrouwen aan de petitie. Vanuit de veronderstelling dat weinig vrouwen zouden tekenen, vreesde het een teleurstellend resultaat. Onder druk van de Bond wijzigde het bestuur zijn standpunt. Uiteindelijk tekenden ruim 100.000 vrouwen de petitie, een derde van het totaal.
Een thema waarover Mathilde Wibaut veel in discussie ging, was het recht op betaald werk voor (gehuwde) vrouwen. Deze discussie is vrijwel de gehele periode vanaf het bestaan van de Bond aan de orde. Binnen de SDAP gingen regelmatig stemmen op om beperkende maatregelen voor betaald werk van gehuwde vrouwen te nemen, soms zelfs om die arbeid geheel te verbieden. Daarnaast waren er in de Bond vrouwen die meer (financiële) waardering voor het moederschap voorstonden. Bekendste vertolkster van dit standpunt was Wabien Mansholt-Andreae. Volgens Mathilde Wibaut was evenwel betaald werk van belang, omdat dit vrouwen economische zelfstandigheid verschafte, maar bovendien deelname aan het maatschappelijk gebeuren impliceerde. Hoewel het haar niet aan respect voor het zware huishoudelijke werk ontbrak, zag zij niet de oplossing van dit probleem in de vorm van een staatsmoeder- of huishoudloon, maar was zij voorstandster van vermaatschappelijking van huishoudelijk werk. Economische zelfstandigheid in de vorm van betaald werk was een eerste voorwaarde voor de 'vrijmaking der persoonlijkheid' van vrouwen. Een tweede voorwaarde zag zij in het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen over de keus voor het moederschap. Vrouwen - ook ongehuwde - moesten zelf kunnen beslissen wanneer en hoeveel kinderen zij wilden krijgen. Tevens bepleitte zij arbeidstijdverkorting, zodat mannen meer tijd aan huishouden en opvoeding van de kinderen konden besteden. Onder het kapitalisme was volgens haar op deze wijze een zelfstandige positie van vrouwen bereikbaar. Van bevrijding zou pas sprake kunnen zijn onder het socialisme, wanneer geen enkele groep zich meer in een overheersende positie bevond. In deze visie klonken duidelijk de opvattingen van Friedrich Engels en August Bebel door.
In de verschillende discussies binnen de Bond en de SDAP over 'vrouwen-items' behoorden de Wibauts tot degenen die consequent vanuit deze visie bleven redeneren. Dit gold ook voor de opvattingen over het huwelijk dat Mathilde Wibaut beschouwde 'als een maatschappelijke instelling, nauw verbonden met eigendomsverhoudingen'. In het boek Wordend Huwelijk (Haarlem 1932) dat het echtpaar Wibaut publiceerde, bepleitten zij meer bewegingsruimte voor vrouwen binnen het huwelijk, ook op seksueel gebied. Door de mogelijkheid van betaald werk was de vrouw niet meer op het huwelijk aangewezen voor haar financiële onderhoud, waardoor gelijkwaardigheid van beide partners ontstond. Om tot een huwelijk te komen dat uitsluitend liefde als grondslag kende, was de mogelijkheid van een 'proefverloving' van belang. Dit pleidooi gaf samen met het opperen van het gebruik van voorbehoedmiddelen en de tolerante houding van de Wibauts ten aanzien van de mogelijkheid van buitenechtelijke relaties aanleiding tot veel rumoer zowel binnen als buiten de Bond. Carry Pothuis-Smit, een goede vriendin van Mathilde, schreef met haar man een behoudende tegenpublikatie Zoo kan het huwelijk worden (Amsterdam 1932). Binnen de SDAP en verwante organisaties als de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) leidde Wordend Huwelijk tot veel discussie. Over huwelijk en seksualiteit sprak men in die jaren weinig en nu twee vooraanstaande SDAP-ers hierover zo vrij schreven, vroegen verschillende AJC-afdelingen Mathilde of haar man voor een spreekbeurt. Ook ontvingen de Wibauts talloze brieven met vragen en meningen over huwelijk, verloving of seksualiteit. In dezelfde jaren waren zij betrokken bij de oprichting van de Nederlandse afdeling van de Wereld Liga voor Sexuele Hervorming, een organisatie waartoe de Duitse seksuoloog Magnus Hirschfeld het initiatief had genomen. Deze Organisatie streefde veranderingen na op het terrein van huwelijkswetgeving, waarbij de vrouw een gelijkwaardiger positie toebedacht werd en de echtscheidingsgronden uitgebreid werden. Bovendien bepleitte deze Organisatie legalisering van abortus en erkenning van homoseksualiteit. In Nederland had deze Organisatie weinig invloed. Haar belangrijkste activiteit was de publikatie van een serie boekjes, waaronder van Mathilde Wibaut Economische gelijkgerechtigdheid van man en vrouw (Amsterdam 1934). Na het overlijden van haar echtgenoot nam zij zijn bestuurslidmaatschap over.
In de jaren twintig en dertig lag bij de activiteiten van de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs het accent op het anti-militarisme. De jaarlijks georganiseerde vrouwendagen gingen meestal over dit onderwerp en ook binnen de SDAP liet de Bond van zich horen. Op dit terrein werd samengewerkt met andere (niet-socialistische) vrouwenorganisaties. Zo was de Bond lid van de Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid. In april 1937 sprak Mathilde Wibaut tijdens de Vrouwen-Vredesgang, waarvoor de Bond ondanks het a-politieke karakter tot deelname opriep. Andere vooraanstaande vrouwen naast haar in het aanbevelingscomité waren Maria Montessori, Henriette Roland Holst, Suze Groeneweg en W.H. Posthumus-van der Goot. Na de Tweede Wereldoorlog ging Mathilde Wibaut voort haar opvattingen kenbaar te maken, zij het vaker op indirecte wijze. Zo schreef zij in 1950, op verzoek van Ans Ploeg-Ploeg, Tweede Kamerlid voor de PvdA en hoofdbestuurslid van het Humanistisch Verbond, een commentaar bij het rapport van de echtscheidingscommissie van het Verbond. Zij wees hierbij vooral op de veranderingen, die de emancipatie van vrouwen met zich mee bracht en die tot een andere huwelijkswetgeving moesten leiden. Binnen dezelfde vereniging liet zij van zich horen toen in 1949 voorgesteld werd communisten als lid van de Organisatie uit te sluiten. Zowel via de afdeling als via het hoofdbestuur probeerde zij dit te voorkomen vanuit een houding, die paste bij haar vooroorlogse pleidooi voor samenwerking met communisten. Tijdens de periode van de Koude Oorlog bleef zij dit standpunt getrouw. Op het terrein van defensie en buitenlandse politiek had zij moeite met de standpunten van de PvdA, waarvan zij vanaf de oprichting lid was. Ook op andere terreinen zoals het recht op betaald werk en zelfbeschikkingsrecht voor vrouwen volgde zij de stellingname van de PvdA nauwkeurig. In 1952, enkele maanden voor haar overlijden, schreef zij haar eerst later gepubliceerde Herinneringen, waarin zij de betekenis van de socialistische vrouwenbeweging aanduidt als 'Strijd voor Bevrijding -Bevrijding uit kapitalistische overheersing - Bevrijding uit sekse-overheersing' en eindigt met de vraag: 'Is die strijd thans in 1952 volstreden?'
Archief:
Archief M. Wibaut-Berdenis van Berlekom in IISG (Amsterdam); vgl. Campfens, 234-235).
Publicaties:
Vrouwenkiesrecht en Sociaaldemocratie' in: De Nieuwe Tijd, 1908, 242-252; 'Het internationaal Congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht te Amsterdam' in: De Nieuwe Tijd, 1908, 491-499; Geslachtelijke voorlichting (Baarn 1909); De Vrouw en het gezin (Amsterdam 1918); Onze kinderen (Amsterdam 1927); Naar het land der vrijheid! (Amsterdam 1928); De beroepsarbeid der vrouw en het socialisme (Amsterdam 1932); Een herinnering aan der vrouwen strijd (Amsterdam 1933); Herinneringen. Iets over het ontstaan en de ontwikkeling van de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs (Amsterdam 1976).
Literatuur:
F.M. Wibaut, Levensbouw (Amsterdam 1936) 75-78 en 119; P.J. Meertens in: De Vlam, 15.3.1947; De Vlam 15.3 en 26.4.1952; Wij vrouwen, maart 1952, 3 en juli 1952, 10-13; G.W.B. Borrie, F.M. Wibaut (Assen 1968; 's-Gravenhage 19872); S. Bakker, Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom (kandidaatsscriptie politicologie Universiteit van Amsterdam 1973); I. Jungschleger, 'Mathilde Wibaut, draagster en voorbereidster eener komende beschaving' in: Vrij Nederland, 22.7.1978 en in: A. Holtrop (red.), Vrouwen rond de eeuwwisseling (Amsterdam 1979) 127-139; J. de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland (Amsterdam 1979); P. Rol, 'Op zoek naar meer ruimte voor vrouwen in het huwelijk' in: Een tipje van de sluier. Deel 3 (Amsterdam 1984) 96-108; N. Bakker, Kind en karakter. Nederlandse pedagogen over opvoeding in het gezin 1845-1925 (Amsterdam 1995).
Auteur: Pieternel Rol
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 2 (1987), p. 10-14
Laatst gewijzigd: 21-08-2002

Gezin 1

Huwelijkspartner: Florentinus Marinus Wibaut geb. 23 Juni 1859 overl. 29 Apr 1936
Huwelijk: 6 MEI 1885 Middelburg
Kinderen:
  Florentinus Wibaut Female geb. 31 MEI 1887 overl. 7 MEI 1974
  Johan Pieter Wibaut Female geb. 20 Feb 1886
  Josina Wibaut Female geb. 5 Nov 1890 overl. 21 Aug 1933
  Anna Maria Wibaut Female geb. 1 Nov 1895 overl. 4 Juni 1980