Ietje Kooistra

Geslacht: Vrouw
Vader: Folkert Boukes Kooistra
Moeder: Ymkje Pieters Keuning
Geboren: 8 Jan 1861 Drachten, Smallingerland
Overleden: 25 Aug 1923 Apeldoorn
Beroep: pedagoge en directrice van de Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen
Aantekeningen: Ietje Kooistra groeide op met een oudere zus, Grietje (1856-1878), en een oudere broer, Bauke (1858-1890) in Drachten (Smallingerland). Haar vader overleed toen ze acht jaar oud was. Het gezin bleef achter in armoedige omstandigheden en was aangewezen op steun van de diaconie van de Nederlands Hervormde gemeente. De predikant zag dat Ietje talenten had en zorgde ervoor dat ze in 1874 mee kon doen aan het examen voor een rijksbeurs voor de dagopleiding voor onderwijzeressen in Arnhem. Ze slaagde met glans en behaalde vervolgens binnen vijf jaar de gewone en de hoofdakte. Inmiddels had ze weinig reden om terug te keren naar Drachten: haar zus was in september 1878 overleden en haar moeder overleed eind 1879. Alleen haar broer woonde er nog.
Onderwijzeres
Ietje Kooistra ging werken als onderwijzeres in achtereenvolgens Arnhem, Breda en aan de leerschool van de Rijkskweekschool te Middelburg. In de avonduren studeerde ze voor de akte wiskunde. In 1883 volgde een benoeming als lerares wiskunde en handwerken aan de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzeressen in Groningen. Vijf jaar later werd ze adjunct-directrice van deze school. Per 1 april 1889 benoemde de gemeente Groningen haar tot hoofd van de meisjesleerschool, die was verbonden aan de Kweekschool voor Onderwijzeressen. Daarmee werd ze verantwoordelijk voor de praktisch-didactische vorming van de Groningse meisjes-kwekelingen.
In haar nieuwe functie ontwikkelde Kooistra zich tot iemand die uitstekend leiding wist te geven en de belangen van haar school wist te behartigen. Haar jaarlijkse rapportages aan de gemeentelijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs onderscheidden zich door helderheid en goed beargumenteerde pedagogische stellingnamen. Ze pleitte vóór goed gymnastiekonderwijs, ook voor meisjes, tégen de gewoonte de competitie tussen leerlingen aan te moedigen, tégen het geven van cijfers, vóór de aanschouwelijke ‘directe’ methode voor Frans en vóór democratische verhoudingen tussen schoolhoofd en leerkrachten. Bovendien vond ze dat meisjes meer kansen moesten krijgen om aan voortgezet onderwijs deel te nemen.
Kooistra’s pleidooi voor onderwijsverbetering en zorg om het meisje weerspiegelden haar groeiend engagement. Ze maakte zich kwaad over het feit dat meisjes thuis werden ‘opgevoed’ tot huissloofjes en door hun ouders naar naschoolse handwerklessen in zogenoemde ‘naai- en breiwinkels’werden gestuurd, terwijl jongens mochten ‘hollen en vliegen’.. Kooistra vond dit onbillijk en pedagogisch onverantwoord. De extra lessen gingen immers ten koste van het schoolwerk, dat zij voor de toekomst van meisjes veel belangrijker vond. Deze betrokkenheid moet Kooistra in 1894 hebben bewogen mee te werken aan de oprichting van De Vrouwenbond in Groningen. Deze stelde zich ten doel de belangen van de vrouw te behartigen en de vrouwenzaak onder de publieke aandacht te brengen. Concreet ijverde zij onder meer voor de oprichting van een kookschool. Landelijk manifesteerde zij zich door in samenwerking met de Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw en de onderwijzeressenvereniging Thugatêr het blad Belang en Recht (1896-1906) uit te geven.
Pedagoge
Een veel groter publiek bereikte Ietje Kooistra met haar handleiding voor onderwijzers en ouders, Zedelijke opvoeding (1894). Zoals in andere pedagogische literatuur uit die tijd draaide het hier om morele vorming. Beter dan andere auteurs wist Kooistra zich te verplaatsen in gewone opvoeders. Zonder sentimenteel te worden sprak ze hen aan op hun gevoel. Trouw aan haar feminisme wijdde Kooistra een apart hoofdstuk aan de opvoeding van het meisje. Hier formuleerde zij het ideaal van de androgyne mens: ‘Wie zijn kind wil opvoeden tot een deugdzaam mens, moet het trachten te vormen tot een harmonisch geheel van vrouwelijk gevoel en mannelijke kracht’. Ook meisjes moesten hun geest kunnen ontwikkelen door studie. Het eventuele vooruitzicht op huwelijk en moederschap mocht haar individuele ontplooiing niet belemmeren. Het boek kreeg een zeer goede ontvangst in de pers en werd een standaardwerk, dat in 1919 zijn negende druk beleefde. Onder vrijzinnigen was het niet ongewoon het aan jonggehuwden cadeau te doen.
Het succes van dit boek, haar voorbeeldige reputatie als lerares en hoofd van de leerschool en haar betrokkenheid bij het meisjesonderwijs maakten Kooistra in 1896 tot de ideale directrice van de nieuwe Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen in Apeldoorn. Via een strakke organisatie, veel aandacht voor de karaktervorming van het opgroeiende meisje – de leerlingen waren tussen veertien en negentien jaar – en het creëren van een ‘vrouwelijke’ pedagogische sfeer slaagde ze er in korte tijd in de school tot een succes te maken. Jaarlijks werden, na een toelatingsexamen en een gesprek, de 22 meest intelligente en gemotiveerde meisjes geselecteerd uit ongeveer tienmaal zoveel kandidaten. Ze kregen een rijksbeurs en woonden in internaten onder leiding van een ‘mevrouw’. Zelf verzorgde Kooistra de lessen pedagogiek. Daar prentte ze de meisjes respect in voor hun hoge ‘roeping’. De school droeg haar op handen.
In 1914 moest Kooistra wegens ziekte haar functie neerleggen. Haar collega en huisgenote Joukje Lieftinck werd de nieuwe directrice. Kooistra gaf nog korte tijd pedagogieklessen aan de landbouwhuishoudschool in Den Hulst, maar haar gezondheid ging snel achteruit. De laatste jaren reed ze in een invalidenwagentje. Toch waren die jaren in intellectueel opzicht de vruchtbaarste. In 1913 en 1916 verschenen bundels voordrachten. Ook publiceerde ze nu vaker in het reform-pedagogische tijdschrift van Jan Ligthart, School en Leven. Als een van de eersten in Nederland sneed ze het thema van de puberteit aan, een onderwerp waarover in het buitenland al veel was gepubliceerd. Studie hiervan en haar jarenlange ervaring met opgroeiende meisjes resulteerden in de veelgeprezen dubbeluitgave Onze groote kinderen. Op basis van Gerard Heymans’ psychologie ontwierp ze hierin een eigen theorie over ontwikkeling en vorming van jongeren. Nieuw was dat zij het meisje als uitgangspunt nam. Ze had kritiek op de in Nederland dominerende coëducatieve schoolpraktijk en pleitte voor meer vrouwelijke leerkrachten in het voortgezet onderwijs, opdat meisjes zich met hen zouden kunnen identificeren.
Betekenis
Ietje Kooistra stierf in 1923, 62 jaar oud. Zij werd diep betreurd door oud-collega’s en oud-leerlingen. Binnen de vrouwenbeweging was zij een buitenbeentje omdat haar aandacht niet uitging naar de vrouw maar naar de vrouw in wording. Zij was haar tijd in veel opzichten vooruit. Gezien de enorme populariteit van haar werk kan zij worden beschouwd als de invloedrijkste Nederlandse pedagoog van omstreeks 1900. Met haar leven lijkt zij te hebben willen aantonen waartoe een vrouw intellectueel en professioneel in staat was, wanneer ze niet in beslag werd genomen door huwelijk en moederschap.
Naslagwerken
BWSA.
Archivalia
Tresoar, Leeuwarden: Archief I. Kooistra.
CODA Archief en Kenniscentrum, Apeldoorn: Archief Kooistra-Lieftinckstichting (KLS).
www.allefriezen.nl: BS Smallingerland en Opsterland.
Publicaties
Zedelijke opvoeding (Groningen 1894).
‘Opmerkingen over het straffen’, Nieuw Tijdschrift ter Bevordering van de Studie der Paedagogiek (1894) 85-94.
‘Determinisme en opvoeding’, Nieuw Tijdschrift ter Bevordering van de Studie der Paedagogiek (1896) 23-41, 82-97.
‘Klikken’, Belang en Recht (1-4-1901) 95-107.
‘Liefde’, School en Leven (30-5-1907) 609-616.
Menschen in wording (Amsterdam 1913).
Opvoeder en kind. Paedagogische voordrachten en schetsen (Amsterdam 1916).
‘Opmerkingen over het schoolverzuim van onderwijzers en onderwijzeressen’, School en Leven (11-4-1918) 541-544.
‘De puberteitsjaren’, School en Leven (1918), 593-601, 611-618, 625-633, 641-648, 657-665, 673-684, 689-696.
Onze groote kinderen, 2 dln. (Amsterdam 1918-1919).
‘Herinneringen’, in: Gedenkboek van de Rijkskweekschool voor onderwijzeressen te Apeldoorn (Groningen 1921) 23-29.
Van ziel tot ziel (Groningen 1923) [vermeerderde herdr. van Opvoeder en kind].
Literatuur
J.H. Gunning Wzn., ‘Mej. I. Kooistra 1861-1921’, Het Kind (1921) 4.
R. Casimir, Werken van I. Kooistra. Prospectus van J.B. Wolters (Groningen 1921).
I. Heijermans, ‘Ietje Kooistra, 8 januari 1861-25 augustus 1923’, De Vrouw en Haar Huis (1923) 201-202.
Fr.S. Rombouts, ‘Ietje Kooistra (1861-1923)’, in: Leerboek der historiese pedagogiek (Tilburg 1929) 438-441.
D.D., ‘Ietje Kooistra’, in: Smellinger-land. Proeve van een ‘Geakinde’ van de gemeente Smallingerland (Drachten 1944) 456-457.
J.J. Kalma, Dit wienen ek Friezen, 5 (Leeuwarden 1974) [biografie door oud-leerlinge, vermoedelijk W. Dijkstra-Talsma (hs. in CODA Archief, KLS nr. 45; 1981)].
A. Leys-van de Merbel, De geestelijke nalatenschap van Ida Kooistra [hs. in CODA Archief, KLS nr. 46; 1981].
E. Buursma, Ietje Kooistra 1861-1923. Een leven als pedagoog (doctoraalscriptie algemene pedagogiek Universiteit Groningen, 1988) [met bibliografie].
M. van Essen, ‘Ietje Kooistra en Ida Heijermans’, in: T. van Loosbroek e.a. red., Geleerde vrouwen = Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 9 (1988) 123-130.
E. Buursma, ‘I. Kooistra (1861-1923). “De levende zedeleer”’, in: M. van Essen en M. Lunenberg red., Vrouwelijke pedagogen in Nederland (Nijkerk 1991) 63-75 [met beknopte bibliografie, 205-206].
N. Bakker, Kind en karakter. Nederlandse pedagogen over opvoeding in het gezin 1845-1925 (Amsterdam 1995).
N. Bakker, ‘”Een voortreffelijk opvoeder is een begenadigd kunstenaar”: Ietje Kooistra (1861-1923)’, Smelnes Erfskip. Periodiek voor de cultuurhistorie van Smallingerland nr. 25 (juni 2011) 12-15.
Auteur: Nelleke Bakker
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.
laatst gewijzigd: 19/01/2016