Joost Adriaan van Hamel
Geslacht: | Man | |
Vader: | Gerardus Antonius van Hamel | |
Moeder: | Maria s'Jacob | |
Geboren: | 8 OKT 1880 | Amsterdam |
Overleden: | 18 OKT 1964 | Baarn |
Beroep: | jurist | |
Aantekeningen: | Van Hamel doorliep te Amsterdam de HBS. Na het afleggen van het staatsexamen studeerde hij vanaf 1898 rechten aan de Universiteit van Amsterdam, een studie die in 1902 werd afgesloten met een dissertatie over De leer der nulliteiten in het burgerlijk recht, waarop hij cum laude promoveerde. Hij was daarna als advocaat werkzaam, aanvankelijk te Rotterdam op het kantoor van zijn oom B.C.J. Loder, de latere president van het Permanente Hof van Internationale Justitie, daarna te Amsterdam. Hij was secretaris van de Amsterdamse voogdijraad. In 1905 verscheen zijn Handleiding bij de practijk der kinderwetten. In 1910 werd hij als opvolger van zijn vader tot hoogleraar in het strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam benoemd, een ambt dat hij tot november 1917 bekleed heeft. Zijn belangstelling beperkte zich niet tot zijn eigenlijke leeropdracht. Zo gaf hij een jaar privatissimum rechtsopvatting bij Tolstoj terwijl zijn interesse voor internationale politiek ertoe leidde dat hij twee achtereenvolgende jaren colleges gaf in diplomatieke geschiedenis die de voorbereiding vormden voor zijn bekendste werk, Nederland tusschen de mogendheden (1918). Hierin trachtte hij aan te tonen dat de Nederlandse buitenlandse politiek sinds het begin van de Opstand gebonden was geweest aan grondregels die ook voor het heden geldig waren gebleven. Van Hamel beschouwde Engeland als de 'natuurlijke steun' voor Nederlands zelfstandigheid tegen de dreigende overheersing van een dominerende continentale mogendheid. Hij brak de staf over de Amsterdamse kooplieden die zich zijns inziens keer op keer terwille van kortstondige handelsvoordelen door de Franse diplomatie hadden laten bedriegen. Resoluut koos hij partij voor de politiek van de stadhouders, voor het samengaan der zeemogendheden. Ook tegen de toenmaals dominerende mogendheid, Duitsland, bleef Nederland volgens Van Hamel op Engeland aangewezen. De geestdrift, ja hartstocht, waarmee de auteur uiteenzet welke richting de Nederlandse politiek dient te volgen - niet ten onrechte verscheen een verkorte vermeerderde uitgave in 1946 onder de titel De vaste koers... - verklaart de opgang die het boek maakte. In april 1917 kreeg Van Hamel de gelegenheid in de praktijk van zijn opvattingen blijk te geven toen hem, na het overlijden van zijn vader. Unie Liberaal-Kamerlid voor Amsterdam-IV, door de Unie Liberale kiesvereniging tegen de wens van het hoofdbestuur de kandidatuur werd aangeboden. Van vrijzinnig-democratische zijde werd tegen hem als bezwaar aangevoerd dat hij zich in De Amsterdammer, waarvan hij sinds 1914 hoofdredacteur was, zeer kritisch over de aanstaande grondwetsherziening had uitgelaten. Desondanks werd hij gekozen, nadat hij zich bereid had verklaard het in eerste lezing aanvaarde ontwerp te steunen. Kamerlid bleef hij tot de verkiezingen van juli 1918. Typerend voor zijn persoonlijkheid was zijn optreden tijdens de besloten Kamerzitting van 26 april 1918, belegd voor overleg over verstrekkende Duitse eisen. Het kwam tussen hem en Troelstra tot een fel debat, waarin Van Hamel de socialistische leider verweet onder Duitse invloed te staan. Van Hamels reputatie van anti-Duitsgezindheid kwam hem ongetwijfeld te stade in Parijs waarheen hij in 1918 als correspondent van de NRC vertrok. Hij kwam er in contact met Sir Eric Drummond, de eerste secretaris-generaal van de Volkenbond, die hem aanstelde als hoofd van de juridische afdeling van het Volkenbondssecretariaat, een functie die hij van 1919 tot 1925 vervulde. Onder zijn leiding heeft deze sectie de organisatie gekregen die zij tot het einde toe heeft behouden. Van 1925 tot 1929 was Van Hamel Hoge Commissaris van de Volkenbond in de toenmalige Vrije Stad Dantzig. Hier raakte hij onder de indruk van de tegenstelling tussen de Poolse en de Duitse bevolkingsgroepen die niet alleen in Dantzig maar in het gehele grensgebied bestond. Aan het einde van zijn ambtsperiode achtte hij het zijn plicht de Volkenbondsraad erop te wijzen dat deze spanning, zijns inziens een ernstige bedreiging voor de vrede, slechts door een Pools-Duits akkoord opgeheven zou kunnen worden. Drummond trachtte tevergeefs hem van het indienen van dit alarmerende rapport te weerhouden. In het openbaar herhaalde Van Hamel zijn waarschuwing in zijn bijdrage aan de bundel Dantzig et quelques aspects du problème germano-polonais (Paris, 1932). Zijn ervaringen op de ondankbare post in Dantzig hebben waarschijnlijk bijgedragen tot Van Hamels teleurstelling in de Volkenbond, die hij reeds in 1933 in besloten kring een volledige mislukking noemde. Na 1929 was Van Hamel in Amsterdam als advocaat werkzaam. Hij trad op in enige internationale geschillen. Zo pleitte hij voor Bulgarije bij een adviesaanvrage aan het Permanente Hof van Internationale Justitie (1930) en was hij arbiter in de arbitrage tussen China en de Radio Corporation of America (1935). Na de oorlog, waarin zijn beide zoons ten gevolge van verzetsactiviteiten om het leven kwamen, was hij van 1945 tot 1950 president van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam dat o.a. de zaak-De Geer in eerste instantie behandelde. Voorzitter van de Raad van Tucht van de Federatie van Nederlandse Journalisten Was hij sinds de oprichting in 1948. Als publicist in Elseviers Weekblad nam hij deel aan de discussie over vraagstukken van buitenlands beleid. In de Indonesische kwestie toonde Van' Hamel, die Nederlands positie in de wereld afhankelijk achtte van zijn koloniale bezit, zich een hartstochtelijk verdediger van de Rijkseenheid. Enkele jaren voor zijn dood onderhield hij contacten met de groep-Rijkens die toegeven aan de Indonesische eisen inzake Nieuw-Guinea voorstond. Van Hamels betekenis als auteur berust vooral op de scherpte waarmee hij gangbare opvattingen formuleerde. Zijn dogmatische interpretatie van de Nederlandse diplomatieke geschiedenis blijft als tijdsdocument hierdoor van waarde. Zijn niet zelden flamboyante optreden droeg bij tot zijn bekendheid in brede kring. A: Collectie-Van Hamel in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage met een Inventaris van de hand van F.J. Otten. P: Een bibliografie in het hieronder genoemde Jaarboek... L: C. Smit, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1965-1966. Levensberichten 77-83. I: Peter Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse Gemeenteraad 1814-1941. (Amsterdam 1998) 176. C.G. Roelofsen Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L). Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maria Leocadie de Vries Feijens | geb. 26 Juni 1880 |
Huwelijk: | 12 Jan 1905 | Sint Peeters Woluwe, België |